Waarom lijkt ‘moe zijn’ het nieuwe normaal?

Historie der vermoeidheid van de middeleeuwen tot nu

Gapende man en afwezig met theezakje in thee soppende vrouw. Beiden duidelijk vermoeid.

Ik weet niet hoe het met jou zit, maar “moe zijn” lijkt wel de nieuwe norm te zijn. Misschien komt dat omdat “druk zijn” de afgelopen jaren de norm was. Maar nu hoor ik meer uitspraken over vermoeidheid dan over druk zijn, en dat is alarmerend. Het is niet zo omdat we in onze jeugd altijd maar door willen ondanks dat we slaap tekort komen, we als volwassene alleen nog maar moe lijken te kunnen zijn (zeker als daar geen ruimte voor is). Zoals Georges Vigarello in zijn boek ‘A History of Fatigue’ beschrijft, heeft onze culturele context een grote invloed op wanneer we moe zijn (in de middeleeuwen was er geen burn-out) en wie moe mag zijn (in de middeleeuwen kregen de soldaat, de reiziger en de pelgrim voorrang boven de arbeider). Vermoeidheid is een materiële, spirituele en psychologische realiteit en het bestuderen van de geschiedenis ervan is het bestuderen van mens-zijn. Een hypothese van dit boek is dat het toenemende idee van het autonome “zelf” recht evenredig is met hoe moeilijk het is om grenzen, kwetsbaarheden, obstakels en zwakheden te accepteren, wat ironisch genoeg heeft geleid tot een groter gevoel van vermoeidheid.

Door Megan Wildhood – 19 september 2023

Vigarello beschrijft op indrukwekkende wijze hoe in de samenleving sinds de middeleeuwen over vermoeidheid werd gedacht, waarbij hij zich vooral richt op arbeiders en hoe zij door de eeuwen heen constant lichamelijk en geestelijk uitgeput raakten, terwijl arbeiders tot de jaren 1900 in de samenleving toch eigenlijk werden genegeerd. In eerste instantie dacht ik dat dit daarom een beperkende factor was van dit boek met betrekking tot de relevantie ervan voor de geestelijke gezondheid. Nadat ik een paar dagen aantekeningen had gemaakt, realiseerde ik me dat de focus van het boek op arbeiders niet alleen geen belemmering is, maar juist iets laat zien over onze huidige cultuur: we zijn allemaal arbeiders. Misschien hebben we geen baan van 9 tot 5, maar het moderne leven vereist buitengewoon veel werk om het vol te houden, ondanks de beloften van technologie van eenvoud en gebruiksgemak.

Dat zou wel eens kunnen komen doordat, zoals Vigarello opmerkt, naarmate de technologie voortschreed, het begrip vermoeidheid veranderde van puur fysieke vermoeidheid tot mentale uitputting rond de 20e eeuw. Vigarello lijkt echter te denken dat het fysieke en het mentale meer uit elkaar te houden zijn dan ze in werkelijkheid zijn, dus het onderscheid, hoewel nuttig, gaat maar tot op zekere hoogte op. Hij erkent wel dat vanaf de vijftiger jaren van de vorige eeuw wetenschappelijke studies begonnen met het doelbewust bestuderen van lichamelijke vermoeidheid en geestelijke uitputting – de oorspronkelijke definitie van stress – als gelijksoortige verschijnselen die elkaar beïnvloeden.

Maar het heeft lang geduurd voordat het zover was.

De middeleeuwen

In de middeleeuwen betekende vermoeidheid een gebrek aan energie (matter) – het ontstond uit wat verloren was gegaan en de oorzaken waren mysterieus. Het was eerder een fase dan een aandoening die onderzocht en behandeld moest worden. “De interne uitputting moest zichtbaar zijn, dus uiterlijk zichtbaar zijn omdat het niet in psychologische termen verklaard kon worden.” De remedies waren dus ook fysiek. Bijvoorbeeld door: zichzelf te zuiveren of te laten bloeden voordat ze lange afstanden aflegden om hun humeuren te zuiveren/verdunnen (wat in tegenspraak lijkt te zijn met het idee dat vochtgebrek in de eerste plaats een oorzaak van vermoeidheid was), het consumeren van kruiden en specerijen, het eten van alleen lichte maaltijden en het uitsluiten van fruit met overmatig “rauw” vlees, zich te onthouden van spreken om letterlijk “de adem te sparen” door het plaatsen van edelstenen in de mond, en meer van dergelijk soort wijdverbreide aannames.

Hoewel men geloofde dat emoties bijdroegen aan vermoeidheid, werden ze als te subjectief beschouwd om wetenschappelijk onderzocht te worden. In de middeleeuwen was er zodoende niet veel sprake van introspectie en was vermoeidheid een teken van boetedoening die men verdiende door strengheid. Dit komt overeen met onze recente dagen van “druk is het nieuwe fijn”, behalve dan dat vermoeidheid, zo geloofde men in de oude tijd, vaak voortkwam uit een niet aflatende zelfopoffering, of op zijn minst een ontworteling van het ‘zelf’. Dit is bijna het tegenovergestelde van onze moderne cultuur waarin we ons te buiten gaan aan zelfzorg en strijdkreten slaken om onszelf op de eerste plaats te zetten en onszelf voorrang te geven voor de ander. Maar zijn wij minder vermoeid dan de zichzelf verloochenende mensen in de middeleeuwen?

17e eeuw: fitness voor arbeid en strijd

Met de komst van de moderne tijd werd het begrip van vermoeidheid gevarieerder, waardoor het scala aan vormen van uitputting werd verbreed, maar ook gefragmenteerd. De intellectuele nieuwsgierigheid naar vermoeidheid groeide en daarmee ook de metingen, categorieën en gradaties ervan. In deze moderniserende wereld waren het de mannen die nauwkeurig werden onderzocht op hun fysieke verschijning om te zien of ze geschikt waren voor bepaalde soorten werk en/of het slagveld. De effecten van vermoeidheid op de geest/mentale processen werden voor het eerst herkend, veroorzaakt door mentale inspanning. De symptomen waren eerder impliciet dan gespecificeerd, maar ze suggereerden een gevoel van zwakte en verlies van mentale scherpte. Dit maakte plaats voor een andere definitie van vermoeidheid: “iets beu zijn” als in “er genoeg van hebben”, hetgeen het eerste bewijs is van de erkenning van het psychologische aspect van vermoeidheid. Innerlijke ervaringen van vermoeidheid werden eindelijk erkend, ook al werd het eigenlijke mechanisme ervan niet beschreven. Pas tegen het einde van de 17e eeuw begon men fysieke en mentale vermoeidheid aan elkaar gelijk te stellen.

Waar voor reizigers en arbeiders tijd en afstand steeds nauwkeuriger bepaald konden worden, ontstonden er ook meningsverschillen over de hoeveelheid werk die van arbeiders gevraagd werd. Hoewel het geloof bleef bestaan dat de belangrijkste oorzaak van vermoeidheid een verstoord evenwicht van de lichaamssappen was, werden er meer specifieke verklaringen ontwikkeld. Er kwam meer aandacht voor subtiele waarschuwingssignalen van vermoeidheid, al bleven de behandelingsmethoden vergelijkbaar met die in de middeleeuwen. Toen de mensheid de moderniteit binnentrad, bleef het beeld van het lichaam hetzelfde maar nam de nieuwsgierigheid ernaar toe. De tolerantie ten opzichte van oude zienswijzen nam af en er kwam een divers begrip van het thema ‘vermoeidheid’.

Armoede werd pas aan het eind van de 17e eeuw erkend als een bron van vermoeidheid (wat niet wil zeggen dat de status van arme mensen er beter door werd). Men geloofde nog steeds dat armoede het gevolg was van de omstandigheden (klimaat, geografie, intrinsieke hulpeloosheid etc.) buiten de sociale structuren die door mensen waren opgebouwd. Het begrip “systemische onderdrukking” had wellicht een andere naam, maar het bestond al lang voor ons huidige tijdperk.

18e eeuw: het tijdperk van de verlichting

In de 18e eeuw kwam er door de Verlichting meer aandacht voor gevoelens en rationaliteit, en dus een meer persoonlijke zoektocht naar erkenning. Daarmee kwam er ook een moderne – dat wil zeggen psychologische – benadering om vermoeidheid te verhelpen op een manier waar geen religie aan te pas kwam. Er werden meer oorzaken van vermoeidheid herkend. Daardoor werd vermoeidheid meer gepersonaliseerd en meer een kracht in literatuur en persoonlijke verhalen, en minder een louter ongemak. Wankelheid was niet langer een teken van menselijke zwakheid, maar een reële menselijke ervaring die mensen ertoe aanzette om aandacht te besteden aan hun eigen persoonlijke ervaringen.

Wetenschappers begonnen kwetsbaarheid nauwkeuriger te onderzoeken, maar er was nog steeds geen bewijs dat psychologisch leed een rol speelde bij vermoeidheid. Het concept van vermoeidheid werd echter steeds persoonlijker en mensen begonnen meer aandacht te besteden aan hun eigen ervaringen dan aan wat de maatschappij aan ideeën opdrong. Hierdoor werd het pad vrijgemaakt voor de bewustwording van de psychologische component van uitputting. Terwijl deze verschuiving plaatsvond in de laatste helft van de 18e eeuw, werden mensen met lichamelijke en geestelijke beperkingen, tot dan toe onzichtbaar, minder geaccepteerd. Misschien omdat de uitdrukking “volksgezondheid” voor het eerst gemeengoed werd en suggereerde dat de staat verantwoordelijk was voor de gezondheid en het welzijn van de bevolking in plaats van enkel te controleren en te regeren. Het medische veld begon symptomen te classificeren op basis van hun ernst in plaats van hun locatie in het lichaam. Fysieke symptomen waren nog steeds van primair belang in het begrip van vermoeidheid, maar het waren andere symptomen: de focus verschoof van het verlies van vloeistoffen naar het lichaam zelf en hoe het zijn massa kon verliezen of behouden – wetenschappers begonnen vermoeidheid te classificeren als een verlies van spieractiviteit.

Eind 18e eeuw: de opkomst van het individualisme

De groeiende belangstelling voor het fenomeen vermoeidheid leidde tot een onderzoek naar de grenzen van de mens. Dit bracht een meer gedetailleerd onderzoek op gang naar arbeid, dat lange tijd over het hoofd was gezien en niet erkend werd als maatschappelijk goed en bron van welstand. De bezorgdheid over de levensduur groeide in de loop van de eeuw. Het doel van de verlichtingsdenkers was, kort samengevat, het verhogen en systematiseren van de efficiëntie met inachtneming van de grenzen van het menselijk lichaam. Het probleem was echter dat men zich alleen richtte op berekende mechanische grenzen. De belasting van het lichaam door de verschillende vormen van arbeid werd verwaarloosd en er werd nog steeds verwacht dat men emoties onderdrukte. Werknemers op allerlei gebieden begonnen in opstand te komen tegen de “zielloze, mechanistische monotonie” van hun baan. Dit veranderde het begrip vermoeidheid, bij de werkgevers althans, in een problematiek van beloning in plaats van een heilsbetekenis. De opkomst van het individualisme verschafte inzicht in individuele ervaringen van vermoeidheid. Dit gaf aanleiding tot een nieuw besef van het menselijk lichaam en het verlangen naar autonomie. Je bewust zijn van je pijn was nu een bevestiging van je bestaan.

Remedies verschoven van het herstellen van lichaamsvochten door aderlatingen of kruidengeneesmiddelen, naar het versterken van lichaamsvezels. Elektriciteit werd een populaire manier om dit te doen, waaronder progressieve oefeningen die beetje bij beetje uithoudingsvermogen opbouwden. Dit zou een voorloper van ECT als een aanvaardbare behandeling voor mentale “stoornissen” kunnen zijn, hoewel Vigarello dit verband niet expliciet legt. Er kwam een duidelijke toename van de focus op de interne werking en de beleving van effectiviteit van deze nieuwe remedies, evenals het idee van toenemende vooruitgang. Hierdoor kreeg vermoeidheid een psychologische dimensie en ontstond de hoop dat de menselijke perfectie grenzeloos was, mits in kleine doses toegepast. Wat Vigarello niet vermeldt, is dat dit door de geschiedenis heen heeft geleid tot afschuwelijke ideeën en praktijken die vooral slachtoffers hebben gemaakt onder mensen die door de maatschappij als geestelijk en lichamelijk “gehandicapt” werden beschouwd.

19e eeuw: productiviteit verhogen

In de 19e eeuw werden de studies en categoriseringen van vermoeidheid hernieuwd en werd de nadruk gelegd op de individuele ervaring en op het meten van hulpmiddelen en ” tekortkomingen”. De erkenning van ontbering en moedeloosheid nam toe; onderzoek pleitte voor betere werkomstandigheden en kortere werktijden. Toch werden aansporingen om “sterker te worden” en “je eigen weg in het leven te vinden” en intensievere psychologische gymnastiek ontwikkeld om het opbouwen van zelfvertrouwen te ondersteunen. Net als in onze tijd was het een eer om vermoeid te zijn, omdat het liet zien dat je deelnam aan het collectieve welzijn van de samenleving en dat je probeerde je positie in het leven te verbeteren. Het begrip vermoeidheid bleef echter puur beschrijvend.

De toegenomen vooruitgang in de samenleving, teweeggebracht door wetenschap en technologie, met daarbij een bijna uitsluitende focus op getallen, moedigde een materialistische focus aan. Inspanningen om de “mensheid te verbeteren” richtten zich op het verhogen van de productiviteit en het minimaliseren van hun energie-uitstoot, wat betekende dat ze gewend moesten raken aan interactie met machines. Vermoeidheid werd gezien als een compliment voor fysieke arbeid; alles was nog steeds heel erg “fysiek” in tegenstelling tot mentaal, emotioneel of spiritueel. De “bouw” van een individu werd voor het eerst onder de loep genomen: de longen werden beschouwd als de eerste verdedigingslinie, dus een brede borstkas en sterke (in plaats van ingevallen) sleutelbeenderen waren tekenen van beter kunnen werken onder ongunstige omstandigheden.

De Industriële Revolutie maakte het onmogelijk om armoede en de bijbehorende ellende nog langer te verhullen; de omstandigheden van de werkende armen stonden haaks op het heersende verhaal van toenemende en onvermijdelijke vooruitgang. Dit leidde tot een nieuwe belangstelling van het publiek en de media voor sociale problematiek. Aan het begin van de 19e eeuw waren sociale klassen heterogener en breder, dus “de armen” waren een meer gemengde klasse dan het culturele begrip van “de armen” in die tijd aangaf. Toch was armoede zo gewoon geworden dat iemand die 18 uur per dag werkte zichzelf niet de eerste levensbehoeften kon veroorloven. Vermoeidheid werd dus gezien als noodzakelijk en handenarbeid als synoniem voor kracht. Ondanks de voortdurende protesten van arbeiders zou een echte arbeidshervorming pas aan het einde van de 19e eeuw plaatsvinden.

Eind 19e eeuw: de opkomst van ‘geestelijke vermoeidheid’

De “wetten van uitputting” die werden voorgesteld door een uitvinder van een apparaat om vermoeidheid te meten, bevatte er één die ons nu vanzelfsprekend lijkt: pijn voelen valt samen met een duidelijke afname in inspanning én werkpauzes vertragen het intreden van uitputting. Natuurlijk leidde dit tot een reeks vermoeidheidsexperimenten waarbij de vermoeide persoon het proefkonijn werd om het wetenschappelijk begrip van vermoeidheid te bevorderen. Een psychologische component van vermoeidheid kroop via de lopende band de publieke opinie binnen. De assemblagelijn van Ford bracht de productie van een motorvoertuig terug van meer dan 9 uur naar slechts ongeveer 6 uur in een half jaar; toch was het personeelsverloop hoog door klachten van werknemers dat ze het vermogen om zelf na te denken verloren. Geestelijke gezondheid nam een grote plaats in in de cultuur rond de eeuwwisseling van de 20e eeuw, maar het had de wereld van de arbeid nog niet weten te vinden. Er was weliswaar sprake van een “psychologisering”, maar “geestelijke vermoeidheid” had nog steeds zijn eigen grenzen.

Toch maakte de groeiende aandacht voor individuele ervaringen plaats voor een tweeledig begrip van vermoeidheid. Het klassieke fysieke begrip en het mentale/interne begrip. Deze verandering, waarbij omstandigheden minder aandacht kregen dan gevoelens, was een enorme verschuiving in het perspectief van vermoeidheid. Vermoeidheid was onvermijdelijk in een maatschappij geobsedeerd door zelfverbetering en competitie. Literatuur begon mentale/emotionele opvattingen van uitputting op te nemen en het idee dat vermoeidheid veroorzaakt kon worden door te veel nieuwe dingen die zich te snel aandienden en door langdurige of heftige sensorische stimulatie werd populair, zelfs toen de obsessie met snelheid tegen het einde van de 19e eeuw groeide. Dit is het moment waarop de bezorgdheid over overbelasting ontstond, waarbij journalisten klaagden dat ze niet langer konden rusten, maar op elk moment paraat moesten zijn. Zelfs de president (Teddy Roosevelt) erkende de last van het altijd “aan” moeten zijn in zijn boek The Strenuous Life uit 1899. Sommigen erkenden dat de constante competitie velen op scherp hield zonder de mogelijkheid om te rusten. Alsof dat nog niet genoeg was, werd er in de tweede helft van de 19e eeuw steeds meer belang gehecht aan carrièrekansen en het beklimmen van de bedrijfsladder. Vrouwen werden op alle gebieden nog steeds als zwakker dan mannen beschouwd.

In het openbaar onderwijs kwamen er steeds meer vakken bij, tot op het punt dat een maatschappelijk verslaggever zijn beklag deed over het feit dat kinderen een langere werkdag hadden dan volwassenen en dat men geloofde dat overwerken (een term die in 1868 werd bedacht om de benarde situatie van kinderen op scholen te beschrijven) de hersenen van een kind voor het leven beschadigde. Niet dat volwassenen een stressvrij leven leidden: verslagen van “mentale vermoeidheid” die het vermogen aantastte om de broodnodige slaap te krijgen om de fysieke vermoeidheid te bestrijden die kenmerkend was voor steeds meer mensen aan het einde van de 19e eeuw, begonnen hun weg te vinden naar medische en persoonlijke literatuur. Er wordt nu zelfs erkend dat “nerveuze uitputting van de hersenen” (met het nieuwe woord “neurasthenie”) de oorzaak kan zijn van allerlei lichamelijke kwalen. Het gevoel van kwetsbaarheid door uitputting en het gevoel dat mensen en hun omgeving niet op elkaar waren afgestemd, stond in schril contrast met het gebrul van de gemechaniseerde vooruitgang die eind jaren 1880 op volle toeren draaide.

Psychologische symptomen van uitputting

Neurasthenie, voor het eerst gediagnosticeerd in 1869 en “Amerikaanse nervositeit” genoemd, was niet alleen een individuele aandoening maar een aandoening die de hele maatschappij trof en waarvan werd aangenomen dat deze werd veroorzaakt door de constante overprikkeling van een onophoudelijke productie. Tot slot werd er meer aandacht besteed aan de psychologische symptomen, storingen die eerder niet waren beschreven als bronnen van vermoeidheid. Het onderzoek richtte zich op het mentale; waarnemingsvermogen en bewustzijn werden onderzocht op de rol en invloed die dit had op uitputting. Nadat we ons eeuwenlang uitsluitend hadden gericht op de lichamelijke effecten en oorzaken van vermoeidheid, was de studie van het raakvlak tussen het lichamelijke en het geestelijke eindelijk begonnen.

De gevolgen van lichamelijk en geestelijk welzijn werden nu in overweging genomen op de werkplek, maar bazen hielden vol dat vermoeidheid gestaag was afgenomen, zelfs terwijl werknemers het tegenovergestelde beweerden, wat volgens Vigarello de centrale paradox van de moderne samenleving is. Als dat het geval is, dan zou ik willen stellen dat de grootste paradox van de postmoderne samenleving is dat het vrije tijd, comfort en gemak belooft door technologische vooruitgang, terwijl het niets anders heeft gedaan dan ons allemaal onder druk zetten om te geloven dat we vrij kunnen zijn van alle beperkingen en om ernstige mentale en emotionele ellende te ervaren als we dat niet doen.

Iets anders dat ons postmoderne burgers klaarstoomde voor het totaal onbereikbare ideaal van het menselijk leven – een gemakkelijk leven zonder grenzen – was dat in de tweede helft van de 19e eeuw gefabriceerde stoffen werden gebruikt als remedies tegen vermoeidheid. Cocaïne werd in 1855 ontdekt en werd na 1880 op grote schaal voorgeschreven door artsen: velen geloofden dat een cocktail van cocaïne en wijn bij elke maaltijd een gezond slaappatroon zou herstellen, de productiviteit zou verhogen en “de pijnlijke gevoelens van uitputting en hulpeloosheid, veroorzaakt door neurasthenie, bijna volledig zou wegnemen”. In de zoektocht naar herstel van vitaliteit werden ook andere verbindingen, zoals opium in poedervorm en varianten van strychnine, op grote schaal gebruikt als behandeling voor mentale en fysieke vermoeidheid. De belangrijkste remedie was de suggestie dat vermoeidheid kon worden overwonnen door wilskracht en een verandering van perspectief. Vigarello houdt onvoldoende rekening met de gevolgen van deze beide ontwikkelingen voor de huidige maatschappij: zou het wijdverbreide gebruik van gefabriceerde stoffen de weg hebben vrijgemaakt voor de huidige Big Pharma? Zou het vertrouwen op wilskracht en de verschuiving van het perspectief de voorbode kunnen zijn van de opkomst van de psychiatrie en de psychologie met al hun bijbehorende machtsonevenwichtigheden en neigingen tot misbruik ervan?

20e eeuw: kantoorwerk en introspectie

Pas in de 20e eeuw begon de maatschappij zich bezig te houden met bekijken van het hele plaatje. Vermoeidheid werd nu gezien als een gevolg van obstakels voor zelfontplooiing en een algemene bron van uitputting, zowel lichamelijk als geestelijk. De rollen waren eindelijk omgedraaid: in plaats van dat vermoeidheid puur lichamelijk was zonder introspectieve component, werd nu de manier waarop onze omstandigheden ons lichamelijk beïnvloedden het prominente uitgangspunt en was het moeilijk om het dagelijks leven te visualiseren zonder het idee van vermoeidheid. Nogmaals, Vigarello denkt niet na over de effecten van deze mentaliteit: zou het kunnen dat dit perspectief de reden is dat sommige voorstanders van geestelijke gezondheid het idee krijgen dat “diabetes net zoiets is als depressie”, alsof depressie een Prozac-tekort is zoals diabetes een insulinetekort is?

De Eerste Wereldoorlog bracht ongekende vermoeidheidsniveaus in de wereld en maakte er een urgent probleem van. Het was de eerste keer dat onderzoekers evenveel gewicht gaven aan wat gevoeld werd als aan wat waargenomen werd. Vanaf dat moment kreeg vermoeidheid een vaste plaats in de psychologie. De 20e eeuw bracht de opkomst van kantoorwerk en daarmee slecht ontworpen apparatuur die bijdroeg aan de vermoeidheid van werknemers. Het onderzoek naar vermoeidheid richtte zich steeds meer op de persoon, bestudeerde interpersoonlijke relaties en relaties tussen personeel en leidinggevenden en hoe hun structuur al dan niet bijdroeg aan het welzijn.

Tijdens het interbellum ontdekten onderzoekers dat arbeiders zich eerder down en depressief voelden dan boos. De technologische vooruitgang zorgde voor meer soorten vermoeidheid in plaats van verlichting voor werknemers. De arbeidspsychologie, nog maar een paar decennia oud, had ook grote vooruitgang geboekt. Psychologische oplossingen werden de meest gebruikte remedies, maar vaak, tenminste voor vrouwen, wezen ze eerder in de richting van emotionele connecties dan in de richting van substantiële acties of structurele veranderingen. Toen onderzoekers de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog bestudeerden, creëerden ze een categorie vermoeidheid die “stress” werd genoemd. Dit leidde al snel tot het wijdverspreide inzicht dat de oorzaak van vermoeidheid eerder de moderne manier van leven was dan fysieke inspanning. Men begreep nu dat de relatie tussen lichamelijk en geestelijk wederkerig was. Het vakgebied van de endocrinologie (hormoonleer) nam een enorme vlucht in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw. Dit leidde er al snel toe dat iedereen, van atleten tot academici tot militair personeel (alle partijen), op grote schaal gebruik ging maken van middelen als amfetamine. Dit leidde tot ernstige bijwerkingen en verslavingen, allemaal in naam van de strijd tegen de vijand van vermoeidheid.

De wreedheid van de Eerste Wereldoorlog was de ontplooiing van het idee van stapsgewijze menselijke perfectie en maakte de weg vrij voor wreedheid tegen zwakheid, onvolmaaktheid en totalitaire intolerantie voor kwetsbaarheid in het algemeen, inclusief vermoeidheid. Het idee van de “nieuwe mens”, een Spartaans-achtige, consequent sterke en perfecte mens, ontstond uit de as van WO1 en roeide op brute wijze diegenen uit die niet aan deze beschrijving voldeden: de zwakkeren, iedereen die volgens de maatschappij “gevaarlijk” was (dus heel vaak mensen die mentale en emotionele problemen hadden omdat dit suggereerde dat er iets niet helemaal in orde was met de maatschappij), de “gedegenereerden”. De totalitaire samenlevingen van de jaren 1930 gebruikten de vermoeidheid van de ongewenste massa’s als wapen; Duitse arbeiders kregen werkpauzes en vakanties (de arbeiders kozen de tijd of bestemming niet en het zat vol rigide programma’s die het nationaal socialisme promootten) zodat ze hun uithoudingsvermogen niet zouden verliezen en geestelijk of lichamelijk vermoeid zouden raken.

Midden tot eind 20e eeuw: stress, burn-out en gebrek aan zekerheid

Na de Tweede Wereldoorlog zag de maatschappij eindelijk ontwikkelingen zoals pensioenplannen en ergonomische herzieningen van werkplekken, die zich veel meer richtten op het fysieke en mentale welzijn van werknemers dan op productiviteit. Het doel was nu om een comfortabele werkplek te ontwerpen en alle inspanning die een werknemer moest leveren weg te nemen. De term “psychosomatisch” deed zijn intrede in de vijftiger jaren om de zeer geïndividualiseerde manieren te beschrijven waarop mensen, op basis van persoonlijke geschiedenis en omstandigheden, vermoeidheid ervaren. Dit leidde tot een achteruitgang, zelfs een oorspronkelijke definitie van vermoeidheid. “Stress” kreeg emotionele dimensies, terwijl welzijn steeds meer economische dimensies kreeg; de proliferatie van materiële opties leidde tot “beslissingsmoeheid”. Vermoeidheid in het algemeen drong door in de maatschappij, uitgelokt door het hernieuwde gevoel van een “onvermijdelijke” maatschappelijke vooruitgang naar de utopie, maar manifesteerde zich verschillend afhankelijk van de sociale status. Voor sommigen was het een leegte die niet gevuld kon worden; voor anderen was het een streven naar iets beters; voor weer anderen was het een overweldigend gevoel van nederlaag.

De vraag waarom mensen zich überhaupt zo leeg voelden bleef onbeantwoord. Eén hypothese was dat mensen onredelijke doelen stelden. De realiteit was echter ook dat de arbeidsomstandigheden, het verplaatsen van banen naar het buitenland, bedrijven die zonder waarschuwing verhuizen, de toename van tijdelijke banen, de talloze beleidsregels en richtlijnen van bedrijven die geen duidelijke manier kenden om op te volgen als een werknemer vragen had en de verspreiding van digitale surveillancetechnologieën nog steeds het individuele initiatief onderdrukten, wat nog werd verergerd door de opkomst van het voortdurend digitaal volgen en monitoren in de jaren 2000. Dit leidde tot de toename van werknemers die een burn-out ervaren. In 2017 was het woord “stress” de eerste keuze voor 78% van de werknemers toen hen werd gevraagd hun relatie met hun werk te beschrijven. Burn-out is niet altijd dramatisch; velen hebben last van terugkerende symptomen van angst, constante controle/twee-ogen-principe van gedrag/reacties, enz. Dit begon in de literatuur naar voren te komen als slaapstoornissen, dagelijkse frustratie, onvermogen om innerlijke kracht te hervinden en nog veel meer.

De “voordelen”, waaronder gezondheidszorg en pensioen, vormden de keerzijde van een ellendige medaille waarbij de werkgever alles controleerde over het werkschema en de werkzaamheden zolang je er werkte, je hele carrière lang. Informatisering resulteert in een hogere werkdruk, een vraag om sneller te werken en meer ontberingen – en dus meer vermoeidheid; technologie heeft niet het tijdperk van gemak en eenvoud ingeluid dat het in zijn begindagen beloofde. Het vernisje van “flexibiliteit” en “vrijheid” verbergt de constante strijd, onvoorspelbare planning en verwachting van constante beschikbaarheid die de gemoderniseerde wereld heeft opgelegd aan zzp’ers; een voorbode van de toekomst van werk in het algemeen. De macht die ooit bij de werknemers lag, is overgedragen aan managers en supervisors, die getraind zijn om bedrijfswinsten boven het welzijn van de werknemers te stellen, waardoor mensen nog meer vervreemd raken van hun werk, dat zelfs met arbeidshervormingen uitputtend, deprimerend en angstwekkend blijft. Golven van massale ontslagen, inkrimping en overplaatsingen, die werknemers ervaren als verraad, gebrek aan zekerheid, een aantasting van hun waarde en identiteit en hulpeloosheid tegenover enorme machtsverschillen, hebben geleid tot grote aantallen zelfdodingen onder werknemers en tot depressies, angsten en andere geestelijke gezondheidsproblemen bij nog veel meer mensen.

Vermoeidheid heeft altijd op de achtergrond gespeeld, is overal geïnfiltreerd, om nooit definitief overwonnen te worden. Ze beheerst onze keuzes en onze levensweg – en de farmaceutische industrie heeft ervan geprofiteerd. De markt voor voorgeschreven medicijnen, waaronder antibiotica en anti-angstmedicijnen, is tussen 1990 en 2017 verdrievoudigd. Al die tijd zijn we niet onderwezen in de geschiedenis die er toe doet – één in het bijzonder, de geschiedenis van vermoeidheid. Vigarello presenteert met dit boek een uniek perspectief op de geschiedenis en hoe die vermoeidheid gestalte is gegeven – zijn boek is de moeite van het lezen waard om niet alleen na te denken over hoe vermoeidheid onze individuele verhalen en onze geschiedenis als soort heeft gevormd, maar ook over hoe we niet geleerd hebben wat de impact van een dergelijke narratieve vormgeving in het algemeen is. We weten misschien dat we moe zijn, maar het lezen van Vigarello’s werk nodigt ons uit om ons af te vragen hoeveel van wat we denken te weten over waarom we moe zijn, deel uitmaakt van een groter verhaal, een waarvan ons niet is geleerd dat het bestaat.

***Gepubliceerd op Mad in America, 19 september 2023, vertaald door MitN***

Mad in the Netherlands biedt plaats aan blogs van een diverse groep schrijvers. Deze berichten zijn bedoeld als een openbaar forum voor een discussie over de psychiatrie en haar behandelingen. De geuite meningen zijn die van de schrijvers zelf.

Vorig artikelHet STAR*D-schandaal, grootschalig wetenschappelijk wangedrag
Volgend artikel9 Tools om je stress te verminderen