EPIGENETICA - REGIE OVER ONZE EIGEN GENEN

Disclaimer

Mad in the Netherlands (MIA Global) geeft geen medisch advies met deze bronsectie en doet geen aanbevelingen met betrekking tot behandeling. Mad in the Netherlands wil mondiale informatie over psychiatrie toegankelijk en vindbaar maken in het kader van geïnformeerde toestemming. Wij wijzen u erop dat Mad in the Netherlands (MIA Global) niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van de externe websites.

Door Lianne Hermers m.m.v. Monique Timmermans – 1 oktober 2023

Introductie

De moleculaire genetica is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de structuur en functie van genen op moleculair niveau.

Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in genetica en epigenetica. In beide velden wordt het genetisch materiaal van een bepaald organisme bestudeerd. In de genetica worden de structuur en functie van genen bestudeerd; hoe je DNA is opgebouwd uit genen die coderen voor eiwitten, de bouwstoffen van ons lichaam.

Zie ‘What is DNA and How Does it Work? van Stated Clearly’ voor een basisuitleg over de termen: DNA, gen, nucleotide, aminozuur, eiwit, RNA, celvorming.

In de epigenetica worden externe factoren bestudeerd die betrokken zijn bij modificaties van genexpressie ofwel wat bepaalt welke genen geactiveerd worden om eiwitten te maken, of welke genen geblokkeerd worden zodat de eiwitten waarvoor zij coderen juist  niet gemaakt worden. Je zou dus kunnen stellen dat genetica je natuurlijke aanleg van genen (nature) bestudeert en epigenetica kijkt naar hoe levensomstandigheden (nurture) de genen beïnvloeden.

Epigenetics: Nature vs nurture van Faculty of Medicine University of Oslo

We worden dus geboren met de genen die we hebben. Leefstijl- en omgevingsfactoren zoals voeding, beweging, stress, liefde, hebben gedurende ons gehele leven een groot effect, zelfs op DNA-niveau. Waar ons kwartaalthema over Adverse Childhood Experiences liet zien hoe vervelende ervaringen in de kindertijd tot fysieke en mentale klachten in de volwassenheid kunnen leiden, laat dit kwartaalthema zien hoe we onze biologie kunnen beïnvloeden in positieve zin op gen-niveau waardoor we de cirkel werkelijk kunnen doorbreken en onze kinderen een betere start kunnen geven.

De epigenetica veronderstelt dus dat onze cellen zich in zekere zin ‘herinneren’ wat we hebben meegemaakt (zowel positief als negatief).

Van DNA is nu bekend dat het niet alleen onze fysieke kenmerken bepaalt, maar ook onze emoties en ons gedrag stuurt.

Hoe genen positief en negatief beïnvloed kunnen worden, hoe het verloop van onze kindertijd een belangrijke rol daar in heeft en hoe we daar in onze volwassenheid nog verandering in kunnen brengen, lees je terug in dit kwartaalthema. Met de (wetenschappelijk onderbouwde en ervarings-) kennis die we hiermee opdoen, zijn we in staat om te begrijpen waarom en hoe we meer regie over onze eigen genen kunnen pakken en actief bij kunnen dragen aan ons eigen mens zijn.

De huidige kennis kent zijn start bij het in kaart brengen van het gehele DNA van een mens met het “Human Genome Project” (waar de schrijfster van dit kwartaalthema, Lianne Hermers, zelf als onderzoeker aan deelnam).

Het Human Genome Project

Het Human Genome Project (HGP) is een van de grootste wetenschappelijke prestaties uit de geschiedenis. Het project was een biologische ontdekkingsreis onder leiding van een internationale groep onderzoekers die al het DNA, het genoom van een selecte groep organismen, uitgebreid wilde bestuderen. Het Human Genome Project, gelanceerd in oktober 1990 en voltooid in april 2003, leverde fundamentele informatie op over de menselijke blauwdruk, wat sindsdien de studie van de menselijke biologie heeft versneld en de medische wereld heeft verbeterd.

De uitkomst was zeer verrassend omdat het menselijk genoom van 3 miljard baseparen, niet uit 120.000 genen bleek te bestaan maar uit ongeveer 25.000 [Pennisi 2003a en 2003b; Pearson 2003; Goodman 2003]. Inmiddels is het aantal voor de mens bijgesteld naar 21.000, nog minder dus. Men dacht een gen voor elk eiwit te vinden maar dat bleek niet het geval. Ongeveer 92% van het DNA codeert niet voor eiwitten en wordt dus niet als een gen beschouwd waardoor het destijds “junk DNA” werd genoemd.  Daarmee heeft de mens bijna evenveel genen als de worm Caenorhabditis elegans, die 20.000 genen heeft. Dat was al helemaal verbazingwekkend, want hoe kan dat, terwijl de mens een veel groter en complexer lichaam heeft? Inmiddels weten we dat een rijstkorrel zelfs méér genen heeft dan een mens!

De weerspiegeling van een rots in het water wijkt af van de werkelijkheid (of juist niet?)

“Mensen beïnvloeden niet alleen hun eigen genetisch materiaal, maar kunnen ook de gezondheid van hun kinderen en kleinkinderen in de toekomst bepalen. Daarom zijn we in feite allemaal de hoeders van ons genetisch materiaal.”

Marcus Pambrey – geneticus - 2005

Wat is epigenetica?

Om de term ‘epigenetica’ te begrijpen, beginnen we bij het DNA. Dit is een volgorde van zogenaamde baseparen, waarvan er 4 verschillende soorten zijn, afgekort A, T, C of G. Ze zijn aan elkaar verbonden en vormen zo een deel van de chromosomen. Het Genoom van 3 miljard baseparen is in je lichaam aanwezig in iedere cel met een kern. Een piepklein stukje kan er bijvoorbeeld zo uit zien:

…TTTTCCCCCCCCCCGGGAAAATTCCGGGGAATCGCTGCTGAAAAAAAACTTTAAA…

Daarvan is bekend dat bepaalde stukken een code vormen voor het maken van een eiwit, deze code noemen we een gen. Het mechanisme hoe van een gen een eiwit wordt gemaakt, is voor dit kwartaalthema verder niet zo relevant.

Waar het in de epigenetica om gaat, is dat deze gencodes “aan” of “uit” kunnen staan. Met  “uit” bedoelen we dat de gencode geblokkeerd kan worden waardoor het eiwit niet gevormd kan worden. Dit heeft consequenties voor de stofwisseling in de cellen omdat eiwitten bouwstoffen zijn, dus nodig voor het opbouwen, vormen en behouden van cellen.

Genetica gaat over de volgorde van je DNA en of je genen de juiste volgorde hebben en intact zijn. Zit daar een afwijking in dan spreken we over erfelijke defecten die kunnen leiden tot milde of ernstige erfelijke ziekten of zelfs tot niet levensvatbare embryo’s of baby’s. Tevens is het mogelijk dat bij iemand met intacte genen een spontaan gendefect optreedt, dat noemt men dan een spontane mutatie.

Epigenetica betekent “boven de genetica”, omdat het hierbij niet gaat om of de gencode zelf wordt aangetast, maar of de gencode al dan niet geblokkeerd wordt.

Epigenetica en hoe genen positief of negatief beïnvloed worden

Geheel nieuw perspectief

De epigenetica is een relatief nieuw vakgebied. Het bestudeert hoe omgevingsprikkels beïnvloeden dat een organisme aan de hand van diens waargenomen omgeving, het gedrag en de activiteiten van diens eigen genen verandert en van diens nageslacht. Het blijkt namelijk dat deze verandering van gedrag en activiteit vervolgens ook doorgegeven wordt aan de volgende generatie. Met andere woorden, als jij een situatie of conflict meemaakt, kan dat doorgegeven worden aan de volgende generatie. Het is dus een aanvullend aspect op overerving. Huidig onderzoek binnen de epigenetica wordt grotendeels uitgevoerd met identieke tweelingen of fruitvliegjes.

Een voorbeeld van een omgevingsprikkel die van invloed is op gen-niveau is stress. Stress kent vele oorzaken waarvan te weinig eten voor handen hebben een goed voorbeeld is. In Nederland was daar sprake van in de hongerwinter van 1944-1945, gedurende WOII.

Negatieve invloed voeding van moeder op genexpressie van nakomelingen, voorbeeld hongerwinter 1944-1945

De Duitsers trokken zich destijds grotendeels terug uit de meeste delen van Europa. Toch was het Noordelijk deel van Nederland nog bezet. De bezetter zorgde ervoor dat er bijna niets te eten was voor de bevolking, waardoor het voor hen tijdens de winter erg zwaar was. Tegen het einde van november waren er vanwege het opzettelijk toedoen van de Duitse bezetter per dag nog geen 1000 calorieën meer beschikbaar om te eten, waar het voor die periode normaal was dat vrouwen zo’n 2300 calorieën per dag aten en mannen 2900.

Tegen het einde van februari 1945, was vooral in het westen van het land nog minder voedsel beschikbaar waardoor men moest leven op slechts 580 calorieën per dag. Bekend is dat mensen tulpenbollen en suikerbieten aten om te overleven. Er was dus sprake van zeer ernstige hongersnood, ook onder de destijds zwangere vrouwen. Deze groep van vrouwen werden onderdeel van een grote studie naar de uit hen geboren kinderen tijdens en na deze periode. Wat waren de effecten van hun voeding op het ongeboren kind? De Nederlandse hongerwinter was uniek omdat de start en het einde goed in kaart te brengen was. Men kon goed ‘de vergelijking maken’ en ze noemden dit dan ook ‘een natuurlijk experiment’.

Clement Smith was de eerste onderzoeker die zich met de studie bezighield. Smith, van Harvard Medical School, was één van de doctoren die werden ingevlogen vanuit Engeland en de VS in mei 1945, meteen nadat de Duitsers zich overgaven. Hij zag in deze tragedie een kans om het effect te bestuderen van de voeding van een zwangere vrouw op haar ongeboren kind.

Smith verkreeg verloskundige verslagen uit Den Haag en Rotterdam. Hij ontdekte dat baby’s die geboren waren tijdens de hongerwinter aanzienlijk minder wogen dan baby’s die vóór de hongerwinter geboren waren. Er kon een duidelijke link gelegd worden tussen te weinig en slechte voeding en een laag geboortegewicht.

Andere onderzoekers [Stein, Susser et al en Ravelli, Stein, et al] waren in 1970 vooral benieuwd naar het langetermijneffect van de hongerwinter. Daarvoor keek men naar de verslagen van mannen die tijdens of net na de hongerperiode waren geboren en als dienstplichtige in begin van de jaren ‘60 opgeroepen en gekeurd werden voor militaire dienst. Daaruit bleek dat vooral de mannen die gedurende het tweede en derde deel van het trimester van de hongerperiode geboren waren, nu een significant hoger gewicht, tot zelfs obesitas hadden, het dubbele gewicht ten op zichtte van mannen die voor of na de hongerperiode waren geboren. Doordat in Nederland medische gegevens goed vastgelegd werden, konden onderzoekers ook naar de psychische gesteldheid van de mannen en vrouwen geboren uit vrouwen die honger hadden geleden, kijken. Ze [Hoek, Bruin, Susser et al] stelden vast dat er een significante toename was in het risico om een schizofreniespectrumstoornis te krijgen.

Er was ook bewijs dat er een grote toename was van de kans op het ontwikkelen van een affectieve stoornis [Brown, Van Os et al] én een toename van antisociale persoonlijkheidsstoornissen bij mannen [Neugebauer, Hoek et al].

Na de oorlogsperiode bleef men zwangere vrouwen onder ander in het Wilhelmina Gasthuis Ziekenhuis in Amsterdam onderzoeken. Er werd voornamelijk gekeken naar het geboortegewicht en naar de lengte van kinderen. Onderzoekers zagen opnieuw dat de kinderen waarvan moeder of oma vooral in de derde periode blootgesteld waren aan de hongerperiode van 1944-1945, abnormaal veel kleiner waren en een lager geboortegewicht hadden. [Stein, Ravelli. Lumey et al].

Positieve invloed voeding van moeder op genexpressie van nakomelingen, voorbeeld agouti-muizen

Verandering van gedrag en activiteit van de ouders kan doorgegeven worden aan de volgende generatie. Bijvoorbeeld hun voedingsgewoonten hebben invloed op het genetisch karakter met gevolgen daarvan voor hun kinderen. Een grensverleggend onderzoek in deze, werd gedaan door [Waterland, Jirtle et al] Duke University en gepubliceerd in het tijdschrift Moleculair and Cellular Biology. Zij stelden vast dat verrijkte voeding bij muizen die genetische beïnvloeding  kan opheffen (de genen zelf  veranderen niet). De voedingssupplementen blokkeren een ziekmakend gen en dit geeft een andere uiting aan het fysieke lichaam. Zie deze blog.

Het verband tussen epigenetica en stress

Positieve VS negatieve stress

Vierentwintig uur per dag houden je cellen zich bezig met vernieuwing. Ongeveer 90% van de energie van een cel wordt onder normale omstandigheden gebruikt voor het opbouwen van nieuwe eiwitten en de vorming van nieuw DNA en RNA. Elke keer wanneer je angstige of zorgelijke gedachten hebt en je daarbij emotioneel voelt, schakelt je lichaam de vecht-vlucht-stand in. Zo kan je lichaam zich voorbereiden om zo snel mogelijk te kunnen handelen en veilig te zijn. Zodra je hersenen een dreiging signaleren, wordt het bouwproces en de vernieuwing van cellen stopgezet of vertraagd. Op het moment dat je leven echt in gevaar is zijn die processen in jouw lichaam heel even niet zo belangrijk. Bloed gaat naar je armen en benen, je ademhaling verhoogd om zo hard mogelijk te kunnen rennen.

Tijdelijk kan een vecht-vlucht-stressreactie heel belangrijk zijn, bijvoorbeeld als je moet vluchten voor een leeuw. Maar wanneer de stress niet afneemt en chronisch wordt, zijn de gevolgen rampzalig omdat opwinding dan omslaat in uitputting. Je lichaam blijkt dan niet meer in staat te zijn om terug te keren naar de normale processen die zo belangrijk zijn voor celgroei. Dit heeft een effect op je weerstand. Je immuunsysteem werkt minder goed waardoor de kans op klachten en ziekten toeneemt.

Bij positieve stress, zoals bij mensen die goed willen presteren in sport of werk, zijn positieve gedachten en gevoelens nodig. Zij houden zich niet bezig met zich zorgen maken óf het gaat lukken maar stellen zich voor dát het gaat lukken en creëren optimale omstandigheden om het te laten lukken. Zolang je ergens aan werkt waar je plezier in hebt, maakt je lichaam gezonde stoffen aan en verlopen de processen in je cellen optimaal. Dit gebeurt bij positieve gedachten en gevoelens.

Als je op deze kaart bekijkt, zie je allemaal fysiologische processen die belangrijk zijn voor jou om je lichaam in leven te houden.

Al die reacties die je ziet op de kaart (dit is maar een heel klein stukje van alle processen die plaatsvinden) hebben allemaal energie nodig. Niet zo gek dat wanneer je veel negatieve stress hebt er hier ergens iets misgaat. Negatieve gedachten en gevoelens zetten het mechanisme van epigenetica in werking waardoor er belangrijke eiwitten voor een korte of langere periode niet worden aangemaakt. Dat kan lijden tot klachten. Onderzoek heeft uitgewezen dat wanneer je lichaam elke dag vol negatieve stress ervaart, je lichaam dit maximaal 4 tot 5 maanden kan volhouden door alternatieve oplossingen om aan energie te komen te vinden. Daarna zal je lichaam uitvalsverschijnselen gaan vertonen of zal de welbekende burn-out optreden omdat letterlijk alle energie is opgebrand.

Uit een ander onderzoek is gebleken dat bij mensen met anorexia uiteindelijk de hersencellen afgebroken kunnen worden. Het lichaam krijgt bijna geen voeding meer om energie uit te halen, waardoor de intelligentie letterlijk zal afnemen.

Een voorbeeld:

Stel je hebt op maandag een groot probleem, het knaagt aan je en het blijft maar malen door je hoofd. Je drinkt een glas melk en een tijdje daarna krijg je buikpijn. De meeste mensen, ook jij, zien nog geen enkel verband. De volgende dag ben je nog steeds met je probleem bezig en weer drink je de melk en wéér krijg je buikpijn. Dan vermoed je misschien toeval. Jij houdt erg van melk waardoor op de derde dag het geheel zich herhaald en jij begint te vermoeden dat je buikpijn aan de melk ligt. Je ruikt er een keer aan en merkt niets verdachts op. Op dag vier is je probleem eindelijk opgelost. Je voelt je goed, je bent blij en weer drink je (vanuit gewoonte) je melk. En tot je grote verbazing heb je daarna nergens last van, geen buikpijn.

Hoe kan dit? Lag het nou aan de melk? Het antwoord is ja en nee. Ja het lag aan de melk. Melk bevat lactose en om die af te breken heb je lactase nodig. Dit is een enzym en enzymen zijn eiwitten. Doordat je een probleem had wat veel stress gaf, kan het zijn dat het gen dat codeert voor lactase geblokkeerd was en dat er zodoende geen lactase was om je lactose af te breken, hetgeen zich uit in buikpijn. Op het moment dat je stress was afgenomen, je probleem was opgelost en je weer positieve emoties ervaarde, ging de blokkade eraf. Dit epigenetische effect werd veroorzaakt door methylering van je DNA, de zogenaamde histonen waar je DNA omheen zit.

Methylering aan het DNA

Ons lichaam verricht elke seconde meer dan een miljard organische reacties waarbij een methylgroep aan een molecuul wordt toegevoegd. DNA-methylering speelt een rol bij het aan- en uitzetten van genen. Zie onderstaand filmpje:

What is epigenetics – Carlos Guerrero-Bosagna-Ted-ed

9 Tools om je stress te verminderen

In onderstaande blog geeft de schrijfster van dit kwartaalthema, Lianne Hermers, op basis van haar wetenschappelijke expertise, persoonlijke ervaring en terugkoppelingen uit haar praktijk, praktische tools die je zelf geleidelijk toe kunt passen.

E-book / blog

9 Tools om je stress te verminderen

Stress is niet altijd gezond voor de mens. Door gerichte aandacht te geven aan je gedachten, gevoelens en gedrag, kun je stress verminderen. Vroeger dacht men dat ons DNA ons gedrag en onze fysieke kenmerken bepaalde. Nu niet meer. Nieuw wetenschappelijk onderzoek laat zien dat veel genen elke dag “aan” en “uit“ kunnen worden gezet door je gedachten, gevoelens en levensinstelling aan te passen. Dit maakt veel verschil uit voor de conditie van je lichaam. Elke gedachte die je hebt, wordt door je lichaam opgevangen. Ze beïnvloeden het wel of niet ontstaan van eiwitten, die onder andere betrokken zijn bij je immuunsysteem, hersenfuncties, voedingsopname en hormonaal stelsel. De schrijfster van deze blog geeft op basis van haar wetenschappelijke expertise, persoonlijke ervaring en terugkoppelingen uit haar praktijk, praktische tools die je zelf geleidelijk aan elke dag toe kunt passen. Door zelf de regie te pakken, dwing je de hersenen om anders te gaan werken zodat er nieuwe verbindingen ontstaan.

Het ontstaan van denkpatronen in de ontwikkeling van een kind

Uit bevindingen in de literatuur [Verny, Kelly] is vastgesteld, dat ouders een overweldigende invloed hebben op de geestelijke en lichamelijke eigenschappen van de kinderen die zij grootbrengen. Volgens Verny, begint die invloed niet pas nadat de kinderen geboren zijn maar er vóór. Toen Verny het idee dat de invloed van de ouders zich uitstrekt tot in de moederschoot (baarmoeder) voor het eerst in zijn boek The Secret Live of the Unborn Child (1981) uitsprak, was het wetenschappelijk bewijs nog schaars en waren de ‘deskundigen’ sceptisch. Omdat wetenschappers dachten dat de menselijke hersenen pas na de geboorte beginnen te functioneren, werd aangenomen dat foetussen en zuigelingen geen herinnering hebben en geen pijn kunnen voelen.

Experimenteel psychologen en neurowetenschappers zijn sindsdien bezig de aanname dat pasgeboren baby’s zich niets zouden kunnen herinneren – en in het verlengde daarvan, niets zouden kunnen leren – te ontzenuwen (en daarmee ook het samenhangende idee dat ouders eenvoudigweg toeschouwers zouden zijn van de ontplooiing van het leven van hun kinderen). Zij weten inmiddels dat het zenuwstelsel van foetussen en zuigelingen uitgebreide zintuiglijke leervermogens heeft en over een vorm van geheugen beschikt die neurowetenschappers ‘impliciet geheugen’ noemen.

Uit EEG onderzoeken is gebleken dat kinderen tussen 0 en 7 jaar een lage hersenfrequentie hebben. Dat betekent dat een kind in die leeftijd enkel kan waarnemen wat er om zich heen gebeurt maar dat diens hersenen nog niet zover ontwikkeld zijn dat er een verband gelegd kan worden tussen wat het kind meemaakt en waarom het iets meemaakt. Kinderen leren in deze leeftijd dus door waar te nemen waarbij alles direct wordt opgeslagen in het onbewuste geheugen (ijsberg – gedeelte onder water).

Jonge kinderen nemen hun omgeving heel nauwkeurig waar een slaan de wereldwijsheid die de ouders hun aanbieden dus rechtstreeks in hun onderbewuste geheugen op. Zodoende eigenen ze zich het gedrag en de overtuigingen van de ouders toe. Dat illustreert dit onderzoek aan het Primate Research Institute van de Universiteit van Kyoto goed.

Onderzoekers hebben vastgesteld [Random samples: “Like Mother, Like Son”] dat baby’s van chimpansees leren door eenvoudigweg hun moeder gade te slaan. In een serie experimenten werd een moeder geleerd de Japanse karakters voor een verscheidenheid van kleuren te herkennen. Wanneer het Japanse karakter voor een bepaalde kleur op een computerscherm werd geflitst, leerde de chimpansee het juiste kleurstaal aan te wijzen. Als ze de juiste kleur aanwees, kreeg ze een muntje dat ze vervolgens in een automaat kon steken om daaruit als beloning fruit te ontvangen.

Tijdens dit trainingsproces hield ze haar baby stevig tegen zich aan. Tot verrassing van de onderzoekers activeerde de baby de computer op het moment dat de moeder het fruit uit de automaat aan het halen was. Toen er weer een Japans karakter op het scherm verscheen, wees de kleine chimpansee exact de juiste kleur aan, kreeg ook een muntje en volgde diens moeder naar de automaat. De verbaasde onderzoekers moesten wel concluderen dat zuigelingen ingewikkelde vaardigheden kunnen overnemen door ze alleen maar waar te nemen, zonder dat deze noodzakelijk actief door hun ouders te hoeven zijn aangeleerd.

Een belangrijke sleutel om te kunnen bestuderen op welke wijze onze hersenen het vermogen hebben om snel een onvoorstelbare hoeveelheid gedragingen en overtuigingen in ons geheugen op nemen, is de meetmethode Electro Encefalogram (EEG).  Onderzoekers hebben opgemerkt dat in EEG’s van kinderen in elk stadium van hun ontwikkeling specifieke hersengolven overheersen. Dr. Rima Laibow beschrijft de voortgang van deze ontwikkelingsstadia in de hersenactiviteit in Quantitative EEG and Neurofeedback.

Tussen de geboorte en de leeftijd van 2 jaar werken de hersenen bijna overwegend bij de laagste EEG-frequentie zijnde 0,5 tot 4 Hertz (trillingen per seconde), bekend als deltagolven. Hoewel deze deltagolven de overheersende golfactiviteit zijn, kunnen baby’s toch korte periodieke uitbarstingen van hogere EEG-activiteit vertonen.

In de leeftijd van 2 tot 7 jaar wordt de EEG-activiteit van een kind meer en meer gekenmerkt door thètagolven, van 4 tot 8 Hertz. Dit geeft ons een heel belangrijke aanwijzing over de manier waarop kinderen, waarvan de hersenen tussen de geboorte en de leeftijd van 7 overwegend bij deze frequentie werkzaam zijn, in staat zijn de ongelofelijke hoeveelheid informatie op te nemen die zij nodig hebben om in hun omgeving te kunnen functioneren.

Wanneer elementaire gedragingen, overtuigingen en houdingen die wij bij onze ouders waarnemen eenmaal in de onderbewuste geest zijn geprogrammeerd, besturen ze ons biologisch functioneren voor de rest van ons leven. Tenzíj we een manier vinden om ze te herprogrammeren! Iedereen die twijfelt aan de geraffineerdheid van dit programmeerproces moet maar eens denken aan de eerste keer dat een kind er een krachtterm uitflapte die het van zijn ouders had opgepikt.

Ouders zeggen vaak dingen tegen kinderen vanuit onmacht zoals: “Doe nou niet zo dom” of “Dat krijg je niet want dat heb je nog niet verdiend” of “Het gaat nooit iets met jou worden” of “Je had nooit geboren mogen worden” en “Jij hebt ook altijd wat te klagen”. Wanneer onnadenkende, onwetende of ongevoelige ouders/opvoeders aan jonge kinderen dergelijke boodschappen meegeven, zijn zij zich ongetwijfeld niet bewust van het feit dat dergelijke uitspraken als absolute feiten in het onderbewuste geheugen van het kind worden opgeslagen, even zeker als bits en bytes naar de harde schijf van je pc worden geschreven.

Tijdens de vroege ontwikkeling is het bewustzijn van het kind nog niet voldoende ontwikkeld om kritisch te kunnen vaststellen dat die ouderlijke uitspraken alleen maar verbale hatelijkheden waren en niet noodzakelijk ware karakteriseringen van het ‘zelf’ van het kind. Maar wanneer ze eenmaal in de onderbewuste geest zijn geprogrammeerd, worden deze uitingen van verbaal misbruik als ‘waarheden’ opgeslagen die onbewust het gedrag en de vermogens tijdens het leven van het kind vormgeven.

Naarmate we ouder worden, worden we minder ontvankelijk voor programmering van buitenaf, terwijl in toenemende mate alfagolven van hogere frequenties van 8 tot 12 Hertz verschijnen. Deze alfa-activiteit wordt gelijk gesteld aan rustige bewustzijnstoestanden. Terwijl de meeste van onze zintuigen, zoals ogen, oren en neus, de buitenwereld waarnemen, lijkt het bewustzijn op een ‘zintuigorgaan’ dat als een spiegel naar binnen werkt en zo de inwendige activiteit van de cellulaire gemeenschap van het lichaam weerspiegelt. Het is een besef van het ‘zelf’.

Rond de leeftijd van 12 jaar begint het EEG-spectrum van het kind langere perioden van nog hogere frequenties te vertonen, bekend als bètagolven, van 12 tot 35 Hertz. Hersenen die bètagolven vertonen, worden geassocieerd met een toestand van ‘actief’ of  ‘geconcentreerd bewustzijn’,  het soort hersenactiviteit dat optreedt bij het lezen van een boek. Onlangs is een vijfde, nog hoger frequentiebereik van de hersenactiviteit vastgesteld. Deze Gammagolven, met een frequentie van meer dan 35 hertz, treden op tijdens toestanden van ‘topprestaties’, zoals wanneer een piloot bezig is met de landing van een vliegtuig of wanneer een professioneel tennisser een bliksemsnelle volley uitvoert.

Tegen de tijd dat de kinderen de adolescentie bereiken, zit de onderbewuste geest boordevol informatie die uiteenloopt van hoe je kunt lopen tot “de wetenschap” dat je nooit iets zult bereiken óf de kennis – door liefdevolle ouders bijgebracht – dat je alles kunt verwezenlijken wat je maar wilt als je het maar ten doel stelt.

Twee kinderen. Het ene kind is triest. Het andere kind geeft een klavertje 4. Dat staat voor geluk.

"Jouw mindset is bepalend voor de richting die je aan je leven geeft, en dus ook de overtuigingen die je ouders, familie en opvoeders aan je doorgaven."

DNA en de biologie van intentie en overtuiging

Je intentie en overtuiging is bepalend voor de richting die je geeft aan je leven. Omdat je onderbewuste geest boordevol informatie uit je vroege kindertijd zit, zijn dus ook de overtuigingen van je ouders, familie en opvoeders die ze aan je doorgaven bepalend. Want vandaaruit kunnen in het volwassen leven negatieve gedragingen of overtuigingen ontstaan, zoals ‘ik kan het toch niet’ of ‘wie zit er nou op mij te wachten’. Als kinderen vaker te horen krijgen wat niet goed is dan wat ze wel goed doen, heeft het negatieve meer impact dan die ‘ene keer’ dat er wel een compliment gegeven werd.

De onderbewuste geest is een programmeerbare ‘harde schijf’ waarop onze levenservaringen zijn opgeslagen. Dit noemen we ook vaak de automatische pilot. Deze programma’s zijn eigenlijk vastgelegde stimulus-respons-gedragingen, gedachten zitten gekoppeld aan gevoelens en kunnen een gedachtenloop veroorzaken, waar mensen soms moeilijk uitkomen. Wanneer een prikkel wordt waargenomen, zal dit automatisch de gedragsmatige reactie in gang zetten die is geleerd op het moment dat het signaal voor het eerst werd ervaren.

Placebo en Nocebo: De kracht van gedachten en gevoelens

Worrying is Praying for What You Don’t Want.” Deze bekende uitspraak is van Dr. Bruce Lipton. Hij ontdekte dat de manier waarop wij naar ons lichaam en de wereld kijken, invloed heeft, zowel op een positieve als op een negatieve manier.

Onze gedachten hebben direct invloed op onze gezondheid en levenservaringen. Wanneer we overbezorgd zijn, we ons in gedachten de ergste scenario’s verbeelden en daar ook nog eens sterke gevoelens aan toevoegen, dan slaan we dit op in ons onbewuste, in onze conditionering, onze programmering. Ons onbewuste draait altijd als een grammofoonplaat op de achtergrond mee en zendt frequenties uit. Iedere gedachte met bijbehorend gevoel is meetbaar. We weten inmiddels uit onderzoek dat er verschillen zitten in deze frequenties. Via Chladni patterns is dit zichtbaar te maken en ook de bevroren kristallen van Professor Emoto laten dit zien.

Het advies van Dr. Lipton: Wat je zou kunnen doen als je negatieve gedachten en gevoelens hebt, is het script omdraaien. Als je opmerkt dat je denkt wat er verkeerd kan gaan, verander het dan direct door te bedenken wat er goed kan gaan. Zie de beelden voor je, met positieve gevoelens. Je leven zal hiermee gaan veranderen. Dat is de wet van aantrekkingskracht.

Mensen denken vaak in angstscenario’s. Dat komt doordat ze op basis van ervaringen uit het verleden de toekomst proberen te voorspellen. Het brein is er 24/7 op gericht om de veiligheid te bewaken. Alleen slaat het er vaak in door. Meer dan 60% van onze gedachten zijn negatief. Bijvoorbeeld gericht op waar je bang voor bent, bezorgd over bent, twijfels over hebt, jaloers of boos over bent. De meeste gedachten gaan over wat je níet wilt, in plaats van wat je wél wilt.

Door negatieve ervaringen, creëren mensen negatieve overtuigingen die men als waarheid aanneemt. “Het is nou eenmaal zo…” En die overtuigingen projecteren ze vervolgens op andere mensen en op hun eigen of andermans kinderen. Er bestaat geen twijfel dat mensen een enorm vermogen hebben om met volharding aan ‘onjuiste’ overtuigingen vast te houden.

Al deze gedachten die gekoppeld zijn aan negatieve gevoelens, hebben een negatieve impact op jou. We hebben hier te maken met de tegenhanger van het placebo-effect, het zogenaamde nocebo-effect. Van het placebo-effect weten we dat wanneer wij geloven dat iets ons gaat helpen, het ons ook echt gaat helpen. Laten we dit verduidelijken met een paar voorbeelden.

Placebo: de macht van positieve overtuigingen

In 1952 maakte een jonge Britse arts een fout die hem wetenschappelijke roem zou brengen. Dr. Albert Mason probeerde de wratten van een vijftienjarige jongen met hypnose te behandelen. Mason en andere artsen hadden met succes hypnose toegepast om wratten te verwijderen, maar dit betrof een bijzonder moeilijk geval. De leerachtige huid van de jongen leek meer op die van een olifant dan die van de mens, met uitzondering van zijn borstkas, die een normale huid had.

Tijdens de eerste hypnosesessie concentreerde Mason zich op een arm. Toen de jongen in een hypnotische trance verkeerde, vertelde Mason hem dat de huid van die arm zou genezen en in een gezonde roze huid zou veranderen. Toen de jongen een week later terugkwam, zag Mason tot zijn voldoening dat de arm er gezond uitzag.

Maar toen Mason de jongen bij de verwijzende chirurg bracht, die zonder succes had getracht de jongen met huidentingen te helpen, kreeg hij te horen dat hij een medische fout had begaan. De ogen van de chirurg waren groot van verbazing toen hij de arm van de jongens zag. Hij vertelde Dr. Mason dat de jongen niet aan wratten leed, maar aan de dodelijke genetische ziekte, congenitale ichthyosis genaamd. Door met behulp van enkel de kracht van de Geest de symptomen terug te dringen, hadden Mason en de jongen iets tot stand gebracht wat tot dan toe onmogelijk werd geacht. Mason ging door met hypnosesessies, met als verbluffend resultaat dat het grootste deel van de huid van de jongen er uit ging zien als die van zijn gezonde roze arm van na de eerste hypnosesessie.

De jongen, die op school genadeloos was gepest vanwege zijn grotesk uitziende huid, kon nu verder een normaal leven leiden.

Toen Mason in 1952 in het British Medical Journal over zijn verbazingwekkende behandeling van ichthyosis schreef, creëerde zijn artikel een sensatie. Mason werd in de media geprezen en hij werd een magneet voor patiënten die lijden aan zeldzame dodelijke ziektes die voordien niemand had kunnen genezen. Helaas bleek ook hypnose uiteindelijk geen wondermiddel.

Nog een voorbeeld van het placebo-effect:

Een onderzoek van de Baylor School of Medicine, in 2002 gepubliceerd in het New England Journal of Medicine, evalueerde operaties van patiënten met ernstige, afmattende pijn in de knieën.

De leider van het onderzoek, dr. Bruce Moseley, ‘wist’ dat het opereren van de knie, zijn patiënten hielp. “Alle goede chirurgen weten dat er in de chirurgie geen placebo-effect bestaat”, was zijn overtuiging. Moseley probeerde te achterhalen wélk onderdeel van de operatie zijn patiënten verlichting bracht. Daartoe werden de patiënten in het onderzoek in drie groepen verdeeld.

Bij één groep schaafde Moseley het beschadigde kraakbeen in de knie eraf. Bij een andere groep spoelde hij het kniegewricht uit, waarbij materiaal werd verwijderd dat, naar werd vermoed, de ontstekingsreactie veroorzaakte. Dit waren beide standaardbehandelingen voor ontstoken kniegewrichten.

De derde groep onderging een ‘nepoperatie’. De patiënt werd verdoofd, Moseley maakte de drie gebruikelijke incisies en praatte en handelde vervolgens zoals hij bij een echte operatie zou doen. Hij spetterde zelfs met zout water om het geluid van het spoelen van de knie na te bootsen. Na 40 minuten hechtte Moseley de incisies alsof hij een operatie had uitgevoerd. Alle drie de groepen ontvingen vervolgens dezelfde postoperatieve zorg, waaronder een oefenprogramma.

De resultaten waren verbijsterend. De groepen die een operatie ondergingen vertoonden inderdaad, zoals verwacht, verbetering. Maar de placebogroep vertoonde evenveel verbetering als de beide andere groepen! Ondanks het feit dat er jaarlijks 650.000 operaties voor ontstoken kniegewrichten worden uitgevoerd, die per stuk $ 5000 (omgerekend bijna € 4000) kosten, was de uitkomst van de studie voor Moseley duidelijk: “Deze patiënten hebben geen baat bij mijn vaardigheden als chirurg. Het gehele gunstige effect van een operatie bij osteoartritis van de knie is het placebo-effect.”

‘Nieuwsprogramma’s op tv brachten de verbluffende resultaten in beeld. Filmopnamen lieten leden van de placebogroep zien terwijl deze liepen en basketbal speelden, kortom, dingen deden waarvan zij zeiden dat ze vóór hun operatie niet konden doen.

De placebopatiënten hoorden pas na twee jaar dat zij een nepoperatie hadden ondergaan. Één lid van de placebogroep, Tim Perez, die vòòr zijn operatie met een stok moest lopen, kon nu basketbal spelen met zijn kleinkinderen. Tim zijn woorden: “In deze wereld is alles mogelijk wanneer je je geest eraan laat werken. Ik weet dat je geest wonderen kan verrichten.”

Studies hebben aangetoond dat het placebo-effect ook sterk werkzaam is bij de behandeling van andere ziekten, waaronder astma en de ziekte van Parkinson. Bij behandeling van depressie met medicatie is het placebo-effect opvallend, en zelfs in zo’n mate dat de psychiater Walter Brown van de Brown University School of Medicin placebopillen als eerste behandeling heeft voorgesteld voor patiënten met een lichte of matige depressie. Ook als patiënten verteld wordt dat zij een middel krijgen zonder actief bestanddeel, zou dat de effectiviteit van de pillen niet moeten verminderen. (Onderzoek wijst erop dat zelfs wanneer mensen weten dat zij geen geneesmiddel krijgen, de placebopillen desondanks werken). Zie “The Placebo Effect: Should doctors be prescribing sugar pills?

Nog een aanwijzing van de kracht van placebo’s was afkomstig uit een rapport van de United States Departement of Health and Human Services. Het rapport vermeldt dan bij de 50% van de ernstig depressieve patiënten die medicijnen gebruiken verbetering optreedt, tegen 32% die een placebo krijgt. [J. Horgan, hoofdstuk 4 Prozac an Other Placebos]

Een vergelijkbare uitkomst publiceerden Leucht en collega’s in 2017 naar aanleiding van een meta-analyse van alle dubbelblinde, gerandomiseerde klinische proeven met antipsychotica die waren uitgevoerd sinds het eerste antipsychoticum, chloorpromazine, in 1953 werd geïntroduceerd. Zij concludeerden dat slechts 51% van de patiënten in deze 167 trials zelfs maar een “minimale respons” had op het antipsychoticum, tegenover 30% van de placebogroep. Dit verschil in minimale respons levert een NNT van vijf op, wat betekent dat 80% van de patiënten de bijwerkingen van een antipsychoticum ondervindt zonder dat dit extra voordeel oplevert in de zin van vermindering van hun psychotische symptomen.

Wilt u meer weten over de werking van psychofarmaca, dan kunt dat hier vinden op onze website.

Nocebo: de macht van negatieve overtuigingen

Hoewel velen in de medische professie zich bewust zijn van het placebo-effect, hebben slechts weinigen de implicaties voor zelfgenezing in overweging genomen. Als positief denken je uit een depressie kan halen en een beschadigde knie kan doen genezen, bedenk dan eens wat negatief denken in je leven kan uitrichten.

Wanneer de geest door middel van positieve suggesties je gezondheid verbetert, is dat het placebo-effect. Wanneer omgekeerd diezelfde geest zich met negatieve suggesties bezighoudt die de gezondheid kunnen schaden, worden de negatieve gevolgen het nocebo-effect genoemd. Het nocebo-effect kan in de geneeskunde even krachtig zijn als het placebo-effect, een feit dat je in gedachten zou moeten houden wanneer je weer eens de spreekkamer van de dokter binnen loopt.

Het volgende verhaal gaat over een arts uit Nashville, Clifton Meador, die al 30 jaar reflecteert op de mogelijke macht van het nocebo-effect. In 1974 had Meador een gepensioneerde vertegenwoordiger in schoenen, Sam Londe, als patiënt, die aan slokdarmkanker leed, een aandoening die in die tijd als 100% fataal werd beschouwd. Londe werd voor die kanker behandeld, maar iedereen in de medische gemeenschap ‘wist’ dat zijn slokdarmkanker terug zou komen.

Het was dus geen verrassing dat Londe enkele weken nadat de diagnose was gesteld overleed. De verrassing deed zich voor na Londe zijn overlijden toen tijdens een autopsie zeer weinig kanker in zijn lichaam werd aangetroffen, zeker niet genoeg om hem eraan te laten sterven. Er waren wat vlekjes in de lever en op één van de longen, maar er was geen spoor van slokdarmkanker, waarvan iedereen dacht dat het zijn dood had veroorzaakt.

Meador zei op Discovery Health Channel: “Hij stierf met kanker, maar niet aan kanker.” Maar waarom was Londe dan gestorven als het niet door slokdarmkanker was? Was hij gestorven omdat hij ervan ‘overtuigd‘ was dat hij ging sterven? Drie decennia na de dood van Londe achtervolgt het geval Meador nog steeds: “Ik dacht dat hij kanker had. Hij dacht dat hij kanker had. Iedereen in zijn omgeving dacht dat hij kanker had … nam het op de een of andere manier de hoop weg?“

Dit soort lastige nocebo-gevallen doen vermoeden dat bijvoorbeeld artsen, ouders en docenten je hoop weg kunnen nemen door je te doen geloven dat je machteloos bent.

Onze positieve en negatieve overtuiging Hebben niet alleen invloed op onze gezondheid, maar op elk aspect van ons leven.

Denk je positief of negatief. Annemarie van Essen.

“Als je gelooft dat je het kunt of als je gelooft dat je het niet kunt …dan heb je gelijk.”

Henri Ford - Industrieel

Om van nocebo’s placebo’s te maken en om verandering aan te brengen, is bewustzijn nodig. Je bewust worden van je denken en voelen. Omdat we bijna de hele dag op de automatische piloot leven, is dat in het begin lastig.

Het begint met het inzien dat veel van onze negatieve overtuigingen onjuist en zelfbeperkend zijn en het besef dat het zinvol is om deze overtuigingen te veranderen. Dankzij het trainen van bewustzijn en het creëren van gezonde overtuigingen kun je het leven weer in eigen hand nemen en de weg naar meer gezondheid en geluk bewandelen.

Bewustzijn en het creëren van gezonde overtuigingen trainen

Een praktisch voorbeeld van hoe het lichaam direct reageert op gedachten en gevoelens en daarmee hoe epigenetica werkt is dit:

Verbeeld je eens dat je een citroen in je mond steekt. Wat merk je na een seconde al op?
Waarschijnlijk komt meteen de speekselproductie op gang. En dat terwijl die citroen in je mond helemaal niet echt is. Laat dat even bij je binnenkomen. Je lichaam reageert direct. Ben je daarom bewust van waar je naar kijkt of naar luistert en welk effect dat op je heeft.

Om goed te begrijpen hoe belangrijk het is om bewust te zijn van en zorgvuldig te zijn met je gedachten, het volgende voorbeeld. Probeer eens bij jezelf na te gaan wat er in jou gebeurt.

Stel je voor je hebt besloten om in je eentje naar Afrika te gaan en daar onder andere te gaan wandelen op de Savanne. Kun jij je voorstellen hoe mensen in jouw omgeving daarop zullen reageren? Waarschijnlijk zullen ze iets zeggen als: “Zou je dat wel doen in je eentje? Ga je dan niet beter samen met mensen lopen en is het niet gevaarlijk omdat alleen daar rond te lopen?” Ze maken zich veel zorgen en misschien proberen ze je tegen te houden.

Jij besluit de bezwaren naast je neer te leggen en gewoon te gaan doen wat je bedacht had. Op een dag loop jij lekker alleen op de Savanne te genieten, van de zon die zo lekker warm is en een groepje grazende gazellen links van je. Je bent in extase omdat je ze zomaar van dichtbij mag zien.

Op dat moment (stel je even voor dat het mogelijk is) krijg jij een boodschap van je maag. Je maag geeft aan dat het last van een gevaarlijke bacterie heeft.

Wat ga je dan doen? Stop je met lopen en genieten en ga je nadenken wat je hiermee moet doen? Denk je na over wat het voor jou kan betekenen?  Of je nu naar het ziekenhuis moet en waar? Raak je in paniek? Of ga je gewoon door met je wandeling en denk je: “Ach ja, wat kan mij het schelen, gaat wel weer over.” Heb je vertrouwen dat je ingevingen de juiste zijn?

Maar terwijl jij dit zo allemaal aan het bedenken bent, zie jij vanuit je ooghoek een leeuw aankomen! Wat doe je dan? Zeg je tegen de leeuw: “Wacht even leeuw, ik ben hier nu met mijn maag bezig”. Of ga je rennen? Dat laatste klinkt aannemelijker, want het is waarschijnlijk geen tamme circusleeuw die je nadert. Die verwacht je namelijk niet in Afrika op de savanne.

Stel jij gaat rennen en ziet een boom waar je snel in kunt klimmen. Kun jij je voorstellen dat je dan in die boom na gaat zitten denken over alle waarschuwingen die je hebt gehad? Wat mensen allemaal tegen jou gezegd hebben hoe gevaarlijk het was om alleen te gaan? Ook denk je misschien: “Gaat er nog meer gevaar komen, wat voor dieren kan ik hier nog meer tegen komen. En lukt het me dan om terug in het kamp te komen en hoe?”. Ga zo maar door.

Laten we ons voorstellen om even in de huid van één van de gazelles geklommen te zijn die je eerder zag. Die kreeg ook de boodschap van haar maag. Wat zal zij er mee doen? Begrijpen gazelles taal? Waarschijnlijk niet. Veel kans zal die gewoon doorgaan met grazen.

Heel belangrijk om dit verschil goed op te merken.

Want stel dat de taal van jouw lichaam niet in jouw taal maar bijvoorbeeld in het Mandarijns Chinees sprak of een andere taal die je niet kent. Was je reactie dan anders geweest? Vast wel, toch?

Het gaat erom hoe wij op boodschappen reageren en wat we ermee doen. Geloven we ze meteen (aannemen) of onderzoeken we ze (toetsen op aannames)? Vaak niet..

Terug naar de Savanne. Je ziet vanuit de boom dat de leeuw achter de gazelle aan wil gaan. Wat doet de gazelle? Ook rennen als het kan, net zo lang tot zij van de leeuw ontsnapt is. Wat gaat de gazelle daarná doen? Net als jij in een boom klimmen en zich daar af zitten vragen hoe gevaarlijk het hier eigenlijk is? Als we natuurfilms moeten geloven, zien we toch dat de gazelle gewoon teruggaat naar de kudden en doorgaat met waar ze mee bezig was; grazen.

Wie van jullie twee zal eerder ziek worden van de ‘gevaarlijke’ bacterie? Hoogstwaarschijnlijk jij! Weet je waarom? Omdat wij mensen dingen die gebeuren moeilijk kunnen loslaten. Wij blijven situaties herhalen, vaak jaar na jaar. Telkens als je zo’n vlucht-vecht-reactie herhaalt plaats je jouzelf weer in diezelfde angstige situatie. Je hele lichaam ervaart het gebeurde weer opnieuw. Dat is niet goed voor je.

En weet je waardoor je ziek wordt? Niet omdat de bacterie ‘gevaarlijk’ is. Gevaarlijk is een woord dat je verleidt of misleidt tot stress. Wanneer je teveel stress ervaart, werkt je immuunsysteem niet meer goed, waardoor je er letterlijk ziek van wordt!

Wat belangrijk is aan dit verhaal is beseffen hoe wij als mensen boodschappen heel serieus nemen. Denk hierbij ook eens aan berichten van het journaal of andere emotionele programma’s met veel leed op tv of sociale media. Telkens wanneer beelden je raken ervaart je lichaam stress. Voor je lichaam maakt het niet veel uit of je echt in de situatie bent, bijvoorbeeld in een oorlogssituatie waar jij van streek van raakt, of dat je het alleen maar op tv ziet. (Denk aan de citroen…)

Even rennen voor een leeuw is niet erg, dat is rennen op leven en dood, maar stel dat je elke dag zoveel stress hebt dat het lijkt alsof die leeuw steeds voor je neus staat waardoor je het gevoel hebt te moeten vluchten. Dan kan het wel kwaad en kan het lijden tot lichamelijke klachten of zelfs tot ziekte. Hier is ook het epigenetische mechanisme aan het werk.

Een traumatische situatie is heftig, stop daarom met het te herhalen en ga op zoek naar een manier om het zo veel mogelijk achter je te laten.

DNA in de zwangere buik. AvE

"The shape of the baby’s earlobe may have been genetically programmed by the donor’s great, great, grandfather, or the male partner’s (or even sperm donor’s) grandmother’s aunt, but the earlobe itself, and the rest of the baby, grew from the pregnant woman’s body. She may not be a genetic donor but carrying the child makes her the child’s biological mother."

Lissa Kline - LCSW and Director

Invloeden van opvoeding, omgeving en hechting op het DNA van een kind

Opvoedings- en omgevingsfactoren zijn de schakelaars die genen kunnen beïnvloeden. De mensen rondom het opgroeien van een kind zijn allemaal zeer belangrijk en in feite bedienen zij de epigenetische schakelaars. Het is een belangrijk inzicht dat de ontwikkeling van de hechting al in het prenatale stadium begint. Het kind hecht zich met name aan personen waar het door gezien en gehoord wordt en zij die aandacht voor het kind hebben op momenten dat dit het meest noodzakelijk is. Laten we hier nader op in gaan.

De invloed van ouders op het DNA rondom zwangerschap en geboorte

Studies laten zien dat ongeboren kinderen, of ze nu wakker zijn of slapen, voortdurend zijn afgestemd op alles wat de moeder doet, denkt en voelt. Vanaf het ogenblik van de conceptie worden de hersenen gevormd door de ervaringen in de moederschoot en leggen ze de basis voor de persoonlijkheid, het emotionele temperament en de kracht van het hogere denken. [Verny, Kelly]

Gynaecologen en verloskundigen houden zich slechts met een beperkt aantal prenatale kwesties bezig. Men stelt wel vragen als: “Eet de moeder goed? Neemt ze haar vitaminen in? Doet ze voldoende aan lichaamsbeweging?”. Dit zijn vragen die gaan over de voornaamste rol van de moeder, namelijk het zorgen voor voedingsstoffen voor de genetisch geprogrammeerde foetus. Maar het gaat om veel méér dan dat. Het zich ontwikkelde kind ontvangt veel meer dan voedingsstoffen via het bloed van de moeder. Samen met de voedingsstoffen neemt de foetus bijvoorbeeld de overmaat aan glucose op als de moeder diabetes heeft of de overmaat aan cortisol en andere vecht- of vluchthormonen wanneer de moeder aan chronische stress lijdt.

Wanneer de hormonen van een moeder die chronische stress ervaart de placenta passeren, zullen ze ingrijpend de verdeling van de bloedstromen in de foetus beïnvloeden en de aard van de fysiologie van haar kind in de ontwikkeling veranderen. *

Via onderzoek wordt het steeds duidelijker hoe het systeem werkt. Als de moeder stress ervaart, brengt het sympathische zenuwstelsel haar met behulp van bepaalde stoffen in een verhoogde staat van paraatheid. Een tweede systeem, de HPS-as genaamd, tracht de zaak daarna onder controle te brengen.

Stresshormonen bereiden het lichaam voor op een beschermingsreactie. Wanneer de signalen van de moeder in de foetale bloedstroom terechtkomen, beïnvloeden ze bij de foetus dezelfde weefsels en doelorganen als bij de moeder. In een stressvolle omgeving stroomt het bloed van de foetus bij voorkeur naar de spieren en de achterhersenen, zodat wordt voldaan aan de voedingsbehoefte van de armen en benen en het gebied in de hersenen dat verantwoordelijk is voor levensreddend reflexmatig gedrag.

De bloedstroom verplaatst zich van de inwendige organen naar de voor bescherming bedoelde systemen en om deze te ondersteunen. De stresshormonen onderdrukken de activiteit van de voorhersenen. De ontwikkeling van de weefsels en organen van de foetus houdt gelijke tred met zowel de hoeveelheid bloed die ze ontvangen als met de functie die ze verzorgen.

Als een kind eenmaal geboren is, is er sprake van talrijke omgevingsfactoren. Veel koesteren en knuffelen en evenwichtige aandacht voor het kind kunnen bijvoorbeeld zeer positieve epigenetische omgevingsfactoren zijn. De verzorging tijdens de eerste tijd na de geboorte is ook een omgevingsfactor met grote invloed op de epigenetische afstelling van het genoom. Prof. Michael Meaney is een expert in biologische psychiatrie en neurologie, die veel onderzoek deed naar stress, moederlijke zorg en genexpressie. Hij onderzocht in 2001 aanpassingen van het stresssysteem en de rol van epigenetische veranderingen daarbij. Hieruit blijkt dat veel koesteren, knuffelen en aandacht geven, de kans vergroot dat kinderen later beter bestand zijn tegen stress. De Amerikaanse kinderarts Benjamin Spock beweerde dit 60 jaar geleden al, maar Maeney gaf daar dus een moleculaire onderbouwing aan.

“Niets is gebeiteld in steen”, zei de Amerikaanse psycholoog Seymour Levine (1925- 2007) toen hij de invloed van vroegere ervaringen op de zich ontwikkelende hersenen bestudeerde. Hij doelde hiermee op de enorme plasticiteit van de jonge hersenen om zich aan een nieuwe wereld aan te passen. Zijn waarneming een halve eeuw geleden was simpel, maar verstrekkend.

Ratjes die dagelijks een paar minuten in de hand werden genomen, bleken in het latere leven minder emotioneel en minder reactief op stress dan hun nestgenoten die niet aangeraakt waren. Als de ratjes twee weken verzorgd werden, veranderde dat levenslang hun hersenen vanwege de extra aandacht van de moeder. Een vondst die zich niet alleen beperkt tot ratten, dat is inmiddels wel duidelijk geworden.

Het moge duidelijk zijn dat dezelfde epigenetische invloeden zich ook blijven voordoen nadat het kind is geboren doordat ouders voortgaan met het beïnvloeden van de omgeving van het kind. Goed ouderschap is daarom van groot belang voor de ontwikkeling van de hersenen.

De veelzijdige Amerikaanse psychiater Daniel J. Siegel merkte op dat de sociale wereld de belangrijkste ervaringen verschaft voor het beïnvloeden van genexpressie van de in ontwikkeling zijnde hersenen van een jong kind. De sociale wereld bepaalt hoe zenuwcellen zich met elkaar verbinden bij het creëren van de neuronale banen die de oorzaak zijn van mentale activiteit. [The Developing Mind: How Relationships and the Brain Interact to Shape Who We Are en Toward a Neurobiology of Interpersonal Experience]. Zie onderstaand filmpje:

We feel, therefore we learn: The neuroscience of social emotion. Daniel Siegel - the Monthly

Zuigelingen hebben een opvoeder in de omgeving nodig om hen te activeren om er voor te zorgen dat ze gezonde hersenen kunnen ontwikkelen. Ook na de geboorte van een kind zullen ze als epigenetische ingenieurs alert en aanwezig moeten blijven. Het houdt niet op bij het doorgeven van genen. Ze blijven invloed houden en het is belangrijk om die invloed positief in te kunnen zetten.

De invloed van omgevingsfactoren op het DNA van een kind

We hebben ontdekt dat het niet alleen de genen zijn die ons lot bepalen. Omgevingsinvloeden zoals voeding, stress en emoties kunnen dit ook, zonder het DNA te veranderen. En die veranderingen kunnen aan volgende generaties worden doorgegeven. [Reik, Walter]

Dr. Bruce Lipton, oorspronkelijk celbioloog, stelt dat met name onze perceptie een belangrijke invloed heeft op ons doen en laten, ook op celniveau. Onze percepties zijn aangeleerd, de meeste voor de leeftijd van zeven jaar. Kinderen tussen twee en zeven kopiëren als het ware alle informatie waaraan ze worden blootgesteld. Het kind is zich in deze periode niet bewust van wat het doet; het kopieert simpelweg het gedrag van de ouders. Opvallend genoeg zijn veel van deze vroeg aangeleerde percepties negatief en veroorzaken ze de meest uiteenlopende ziektes op aarde, doordat ze invloed hebben op de chemische processen in ons lichaam.

De spin is daarbij een mooi voorbeeld: een kind dat ziet dat de moeder bang is voor spinnen, zal zelf waarschijnlijk ook bang worden voor spinnen. De eerstvolgende keer dat het een spin ziet, gaat het onnodig veel stresshormonen produceren. En die hormonen doen het lichaam geen goed. Hiermee moge het duidelijk zijn dat onze perceptie gezondheid en ziekte kan creëren. En dan te bedenken dat levensgeluk zo’n 7 tot 10 jaar toevoegt aan levensjaren [Veenhoven].

Mogelijke ontstaan van psychische klachten door een niet veilige hechting

Hechten is heel belangrijk voor een kind. Wanneer het niet veilig gehecht is, kan dat leiden tot meerder problemen in het latere leven, zoals een laag gevoel van eigenwaarde, moeite met het aangaan van relaties en leerproblemen.

Wanneer de hechting tussen ouders en kinderen over het algeheel goed verloopt, spreken we van veilige hechting. Maar er kunnen ook problemen ontstaan waardoor het kind niet veilig kan hechten. Dit kan voortkomen vanuit het kind, zoals bij hoge prikkelbaarheid (huilbaby, een  gevoelige baby of een kind met een gesloten karakter). Maar het kan ook ontstaan door emotionele problemen binnen het gezin of doordat een ouder met emotionele problemen worstelt. Ook door omstandigheden buiten het kind of het gezin kan de hechting verstoord worden, bijvoorbeeld wanneer het kind onder toezicht is van schoolonderwijzers of wanneer het kind door ziekte langere tijd gescheiden moet worden van de ouders.

Het is gebleken dat wanneer een kind onveilig gehecht is, dat zich kan uiten in een soort extreem gedrag van ofwel constant nabij de ouders willen zijn ofwel het omgekeerde, in het juist amper opzoeken van de ouders/opvoeders. Zo worden onder andere aandacht- en leerstoornissen, contact- en relatiestoornissen, ADHD, drugsgebruik, angst, depressiviteit en de stemmingsstoornis in verband gebracht met een verstoorde hechting. Ook meer ernstigere psychische problematiek, zoals anorexia, automutilatie en borderline, wordt daar aangekoppeld.

Vaak wordt bij het begrip hechting gedacht aan kleine kinderen die hun emotionele zekerheid zoeken bij hun ouders. Het hechtingsproces begint echter vroeger en blijft daarna zichtbaar in alle leeftijden. Hechtingspatronen die zich ontwikkelen in de vroege (prenatale) kindertijd, vertonen vaak een moeilijk karakter. Deze patronen blijken mensen vaak tot op volwassen leeftijd te handhaven, zelfs tot in hun latere levensjaren.

Zo blijkt uit onderzoek van [Miesen] dat dementerende ouderen duidelijk onveilig hechtingsgedrag vertonen, wat hij in verband brengt met zijn vroegkinderlijke hechtingspatronen.

Wanneer een kind zich veilig durft te hechten zal het zolang het zich veilig voelt, proberen de wereld te verkennen terwijl het daarbij, wanneer het angstig is, toch de veiligheid van beide ouders opzoekt.

De ouders reageren meteen op signalen van het kind en zijn er voor het kind wanneer het hen nodig heeft. Nodig… want evengoed belangrijk is dat ze het kind de ruimte geven om de wereld te kunnen ontdekken.

In het geval dat de ouders het kind afwijzen, verwaarlozen of niet reageren op diens behoefte, ontstaat vermijdende gehechtheid. Het kind vermijdt het contact met de ouders en heeft over het algemeen weinig vertrouwen in andere mensen en kan daardoor in een isolement terecht komen.

Er zijn ook ouders die hun eigen behoefte vooropstellen en alleen op het kind reageren wanneer zij dat graag willen. Wat we dan zien is dat ze gaan spelen of knuffelen op tijden of momenten dat het kind graag wil slapen of wanneer het kind juist met rust gelaten wil worden.

Op momenten dat het kind die behoefte wel heeft om te spelen of knuffelen, geven de ouders daar geen gehoor aan. Dit leidt tot een zogenaamde angst afwerende hechting, waarbij het kind vaak juist veel aan de ouder hangt omdat het onzeker is over hoe en of de ouder op hem zal reageren.

Hechtingsproblemen kunnen voorkomen worden. Kinderen van verslaafde ouders of ouders met psychische problemen, kinderen die een scheiding hebben meegemaakt en kinderen uit kindertehuizen zijn relatief vaak onveilig gehecht. Daarom komen hechtingsproblemen relatief veel voor bij adoptie- en pleegkinderen: soms zelfs zodanig dat er sprake is van een reactieve hechtingsstoornis. De conclusie is dat kinderen het beste hechten bij hun eigen ouder, mits de ouders de juiste aandacht voor het kind hebben en niet hun problemen op het kind projecteren.

Fronagy en Schore* hebben aangetoond dat kinderen die opgroeien met gebrekkige, angstige en negatieve emotionele veiligheid, een andere ontwikkeling van de hersenen vertonen. De rechterhelft van de hersenen (orbitofrontale cortex) vertoont minder verbonden hersencellen. Dit gebied van de hersenen is het gebied met het vermogen tot het aangaan van intieme en sociale relaties.

Concluderend kunnen we dus stellen dat een veilige hechting cruciaal is voor het leven van een kind en zijn invloed heeft tot in het volwassen leven. Gelukkig gaat het herstellend vermogen van ons lichaam verder dan ons verstand kan bevatten waardoor we onszelf in positieve zin kunnen blijven verrassen.

Epigenetica en de ziel

Reikt de ziel verder dan de materie?

Ons menselijk lichaam is magisch. Allerlei processen houden het op ingenieuze wijze in perfecte balans. Het is een wonder hoe het mogelijk is dat het lichaam zo ongelofelijk knap kan functioneren. “Wetenschappelijk” is dat niet te verklaren. De wetenschap kan wel tot in het kleinste details beschrijven op welke manier ons lichaam functioneert, maar dat wil niet zeggen dat ze kan begrijpen hoe het kan dat dit gebeurt.

De wetenschap kan beschrijven hoe een elektrisch signaal vanuit de sinusknoop wordt doorgegeven en er een ritmische hartslag ontstaat, maar begrijpen waarom dit kan, doet ze niet.

Het is onze bezieling die het ons lichaam mogelijk maakt om op deze wonderlijke manier te functioneren. Eén lichaam zonder ziel is slechts dode materie waaruit al het leven is verdwenen. Vanuit de kwantumfysica wordt daar anders naar gekeken, want alles is tenslotte opgebouwd uit energie. Energie is altijd in beweging, dus het woord dode materie zien we dan zogezegd zover als dat het fysieke lichaam niet meer functioneert zoals toen het nog levend was.

Helaas wordt er in de hedendaagse wetenschappelijke geneeskunde nauwelijks aandacht besteed aan de ziel. Al lijkt daar langzamerhand verandering in te komen. Zo onderkent de WHO sinds kort het belang van spirituele zorg. In haar verklaring 2007 over palliatieve zorg voor fysieke, psychische en spirituele aard benoemen ze om ziekte niet zien als het stukgaan en falen van het lichaam, maar als het verlies van verbinding tussen de persoon(geest) en haar ziel.

Is er leven na de dood? Het boek ‘Eindeloos bewustzijn’ van cardioloog Pim van Lommel leest, geeft een breder perspectief. In het door een groot gedeelte van de gevestigde wetenschap verguisde (maar door de algemene lezer gewaardeerde) boek, doet Van Lommel verslag van zijn onderzoek naar de verschijnselen rond hersendood.

Zo’n 20 jaar lang verzamelde hij data over mensen die op het randje van de dood balanceerden [Lommel, Wees, Meyers, Elfferich]. Hierbij sprak 62 mensen die levendige herinneringen hadden aan de tijd dat ze hersendood waren. Ze vertelden over ‘licht aan het eind van de tunnel’ waar overleden familieleden hen aan gene zijde stonden op te wachten. Ze kwamen terecht in een bad van liefde en zagen hun totale leven in een flits voorbijkomen. Ook konden ze zich bijzondere details van voorvallen in de operatiekamer herinneren die daar tijdens hun hersendood plaatsvonden.

Van Lommel concludeerde dat zelfs als de hersenen niet functioneren de mens nog een vorm van bewustzijn ervaarde. Hij zei ervan overtuigd te zijn dat het bewustzijn niet in het lichaam is opgeslagen, maar dat we het via het lichaam dagelijks bewust ervaren [Van Lommel]. Volgens hem is er is een actief bewustzijn buiten de hersenen dat zich alleen via de hersenen ‘manifesteert’. Mogelijkerwijs is dat ‘onze ziel’.

Bestaat er zoiets als een ziel die los van enig lichamelijk proces kan waarnemen en herinneren?

Veel neurologen achten het onmogelijk. Zij delen de mening van bijvoorbeeld Cristopher French dat “BDE’s onmogelijk objectief te verifiëren zijn – en dat het bestaan ​​van buitenlichamelijke ervaringen niet bewezen is”. Zodoende blijft het debat over de ‘onstoffelijkheid van de ziel’ voortduren.

In de hoogtijdagen van de Griekse filosofie, zo’n 2500 jaar geleden, meende Democritus dat alles – dus ook de ziel – uit materie bestaat. Daarmee werd hij een van de bekendste materialisten.

Plato’s visie in deze was anders. Hij veronderstelde dat in de dood de ziel scheidt van het lichaam. Deze zienswijze is van grote invloed geweest op het christendom, waarbinnen de onstoffelijke ziel een belangrijk onderdeel van het geloof vormt.

Descartes bewees in de 17e eeuw dat de onstoffelijke ziel bestaat. Descartes was zo iemand die het lichaam opensneed om te kijken waar het bewustzijn zich bevindt om het vervolgens nergens te kunnen vinden. Daarop kon hij het geloof in het bestaan van de ziel echter niet loslaten. Want hoewel hij nergens ‘een gedachte’ in het lichaam aantrof, wilde dat nog niet zeggen dat iemand gedachteloos was. Maar als die gedachten nergens vindbaar zijn, dan moet het intellect, het denkende zielendeel, dus op een andere wijze aanwezig zijn. Vandaag de dag is de gedachtegang van Descartes nog steeds niet overtuigend weerlegd. Zie het filmpje: “Ik denk, dus ik ben”.

René Descartes 'Cogito Ergo Sum' - BBC RADIO 4

Wat heeft de ziel met epigenetica en herstel te maken?

De epigenetica veronderstelt zoals inmiddels bekend is, dat onze cellen zich in zekere zin ‘herinneren’ wat we hebben meegemaakt. Omdat van DNA bekend is dat het niet alleen onze fysieke kenmerken bepaalt, maar ook onze emoties en ons gedrag stuurt, is onze ‘ziel’ een belangrijke graadmeter.

Op zielsniveau is het belangrijk dat je gelukkig en blij bent en dat je je passie volgt. Wanneer het lichaam zo min mogelijk stress ervaart, verlopen de processen zoals ze horen te verlopen. Juist met een gezonde en gelukkige mindset, creëer je fijne, blije en gelukkige gevoelens en als tegenhanger van stress.

Om te weten of je stress ervaart is bewustwording vereist. Enkel door bewustwording kun je ontdekken wie je werkelijk bent en hoe jouw gedrag voor jou werkt. Vervolgens kun je patronen herkennen en deze (zo nodig) bewust doorbreken. Als je bewust wordt merk je pas welke en hoeveel negatieve overtuigingen, gevoelens en (voor)oordelen je hebt. Vaak ook veel oordeel over jezelf. Dan stel je allerlei voorwaarden aan jezelf en denk je pas goed te zijn wanneer je bent zoals je voorbeelden (op sociale media, het werk..) je voorleven.

Mensen spiegelen zichzelf constant aan anderen, aan wat zij hebben, kunnen en doen of hoe zij eruitzien. Dit creëert allemaal ongelukkige en ontevreden gevoelens. Velen ervaren veel ‘moeten’, hetgeen vaak druk geeft, ook omdat men goed wilt presteren. Zo ontstaat heel veel stress, vooral wanneer de dingen niet gaan zoals we willen dat ze gaan. Als anderen druk geven en wij het gevoel hebben te moeten voldoen aan de vraag.

Zolang je de waarde van jezelf niet ziet, zal de ander die ook niet zien, want dat is de spiegel die je terugkrijgt. Daar wat je aandacht geeft groeit. Geef je energie aan jouw Zelf en je Zelf zal groeien.

Pas op het moment dat je ziet hoe waardevol je bent en hoeveel jij hebt toe te voegen aan deze wereld, leer je onvoorwaardelijk van jezelf te houden en goed voor jezelf te zorgen. Pas dan kun je jouw pijnlijke trauma’s loslaten en kiezen voor wat je echt graag wilt.

Alles wat jij graag wilt, kun je bereiken als je stapjes in de juiste richting zet (kracht van aantrekkingskracht). Doordat je gaat doen wat je graag doet, verandert je energie en uitstraling. Anderen zullen dat opmerken en daar op reageren. Dat is de wederkerigheid. Het begint allemaal bij jezelf. Pas wanneer je onvoorwaardelijk van jezelf houdt, kun je onvoorwaardelijk van de ander houden. Veel mensen draaien het om. Zij geven vooral veel om de ander (of de natuur) en doen daar veel (te veel) voor. Uiteindelijk branden ze al hun energie op omdat er niets meer overblijft voor henzelf (tenzij het je passie is om te zorgen).

We leren als kind om te pleasen en ons gedrag steeds aan te passen, zelfs als we van binnen voelen dat wat we doen iets is dat we eigenlijk helemaal niet willen. Uit een drang om bij ‘de groep’ te horen of uit loyaliteit aan en afhankelijkheid van onze verzorgers, kiezen mensen om uit een soort van verplichting (noodzaak) te beantwoorden aan de behoeften van de ander. De ziel, dat stemmetje in je dat in het hier en nu schreeuwt om aandacht, wordt vaak niet gehoord doordat de overtuigingen van toen, het overstemmen.

Hoe doorbreek je dat? Hoe leer je jezelf onvoorwaardelijk lief te hebben?

Onvoorwaardelijke liefde betekent eerst het loslaten van elke verwachting. Wanneer je niet aan je verwachting kunt voldoen, raak je teleurgesteld en wanneer dat te vaak het geval is, raak je gefrustreerd en word je onzeker. Zonder deze verwachtingen kun je meer mindful zijn, met meer rust in je hoofd. Het helpt zo veel mogelijk in het hier en nu te zijn en om je denkvermogen alleen constructief in te zetten wanneer het nodig is.

Vertrouwen, is weten dat in elke situatie lessen zitten waaruit je iets kunt leren of kunt oplossen. Dat betekent dat je met elke situatie om kunt gaan. Dat je in staat bent om jouw angsten te overstijgen om uit je comfortzone te kunnen komen. Dat je kunt zijn wie je bent zonder ‘gekleineerd’ te worden door je eigen oordeel. Je mag ‘liefdevol egoïstisch’ zijn als dat een ander niet schaadt. Je komt voor jezelf op, op een manier die anderen begrijpen. Laat zekerheid los en zie het leven vol vertrouwen tegemoet. Omring je met liefdevolle mensen die jou behandelen zoals jij jezelf. Sluit jezelf niet af, eenzaamheid is bewezen slecht voor een mens. Tenzij je ‘alleen zijn’ prettig vindt.

Mensen zijn van nature sociaal dus niet bedoeld om zich eenzaam te voelen. Op zielsniveau willen wij er graag bij horen, gehoord en gezien worden, geliefd en ertoe doen. Zodoende zijn uiteindelijk alle problemen die mensen ervaren op enige wijze hieraan gerelateerd.

Genen bevrijden zich uit hun ketenen en veranderen in vrije engelachtige genen. Dit verbeeld de mogelijkheid om genen aan en uit te kunnen zetten.

"Zekerheid bestaat niet, maar ontstaat uit het beperken van de werkelijkheid"

Prof. Pierre Capel

Epigenetica en eenzaamheid

Ratten blijken zeer sociale dieren te zijn die in groepsverband leven. Dat blijkt ook uit het volgende onderzoek [Hermes, Delgado, et Al].

Wat gebeurt er met ratten als je ze in plaats van in groepsverband, alleen in een kooi plaatst en de rest van de verzorging onveranderd op vijfsterrenhotel- niveau laat?

Het blijkt dat het ervaren van eenzaamheid een ongelooflijk groot effect op deze dieren heeft. Onbevattelijk groot zelfs. Bij het soort ratten uit het onderzoek hebben de vrouwtjes een sterke, genetische aanleg voor het krijgen van borstkanker. Onder normale omstandigheden krijgt een percentage van de vrouwtjes na een bepaalde tijd spontaan borstkanker die niet uitzaait. Nu de vrouwtjes niet in groepsverband gehuisvest werden, maar alleen in een kooitje geplaatst, bleek de eenzaamheid door deze sociale isolatie een direct effect te hebben op de ontwikkeling van de borstkanker. Na een vastgestelde periode hadden de geïsoleerde vrouwtjes niet één kleine tumor maar meerdere tumorhaarden. De totale omvang van de tumor was vierentachtig keer zo groot en bovendien was er sprake van een groot aantal kwaadaardige gezwellen die ook uitzaaiden. *

Hoe kan het dat eenzaamheid tumoren groter en kwaadaardig maakt?

Het korte antwoord is dat dit gevoel van eenzaamheid het gebruik van het DNA verandert. Genen die groeifactoren voor bloedvaten maken, worden bij eenzaamheid gestimuleerd. Hierdoor krijgt de tumor meer bloedvaten en daardoor meer zuurstof en voeding, met als resultaat dat de tumor kan groeien. Zo verandert ook de productie van eiwitten die nodig zijn voor een tumor om uit te zaaien.

Het blijkt dat ook de hersenontwikkeling en de activiteit van belangrijke structuren in het gebied dat wij ‘tussen de oren’ noemen, zoals de thalamus en hippocampus, anders zijn bij psychosociale verwaarlozing ofwel eenzaamheid in de kindertijd [Bonab, Fricchione, et Al].

Maar er veranderen nog veel meer hersenfuncties: op het niveau van neurotransmitters en hun receptoren, in hormonen, de metabole activiteit en verslavingsgevoeligheid, in de ontwikkeling van de cortex (het deel waar o.a. denken en bewustzijn zitten), evenals in het aanpassingsvermogen aan veranderde omstandigheden. Al deze veranderingen in de hersenen uiten zich ook in gedrag en gevoeligheid voor psychische aandoeningen [Fone, Porkess].

Eenzaamheid beïnvloedt bovendien de hartslagfrequentie en het optreden van hoge bloeddruk. Maar ook de structuur van de lever wordt anders. Het verandert borstontwikkeling bij vrouwtjes en laat de immuun-reactiviteit zakken hetgeen zich onder andere in de wondgenezing uit die verslechterd is bij dieren in isolatie.

Het moge duidelijk zijn dat het gevoel van eenzaamheid een overweldigende invloed heeft op de ontwikkeling, het welzijn en het gedrag van deze dieren.

Hoe zit dit dan bij de mens? Onderstaand voorbeeld/onderzoek laat dat zien:

Er was een jongen die een tijd ziek was en veel pijn had. Vanuit zijn ziekbed keek hij uit op een prachtige boom. Als hij een tijdje naar die boom keek, leek het of hij minder pijn had. De boom werd voor hem een steun en toeverlaat. Later toen hij chirurg [Ulrich] was geworden, werkte hij op een afdeling die 8 patiëntenkamers had. Van die kamers keken er 4 uit op een blinde muur en 4 hadden er uitzicht op een park met grote bomen. Vanuit zijn eigen vroegere ervaring met de boom was hij benieuwd of het genezingsproces van zijn patiënten beïnvloed werd door hun uitzicht. Gedurende 9 jaar verzamelde hij de gegevens van patiënten die allemaal dezelfde operaties hadden ondergaan. Tot ieders verbazing bleek dat de patiënten in de kamers met het uitzicht op het park met de grote bomen significant minder pijnstillers en tranquilizers kregen, minder andere klachten hadden zoals hoofdpijn en misselijkheid en een kortere tijd in het ziekenhuis verbleven.

Als we het over de invloed van eenzaamheid hebben is dat overigens duidelijk iets anders dan alleen zijn. Velen zijn graag alleen en beleven daardoor geen stress. ‘Alleen maar niet eenzaam’ is iets heel anders dan een ‘sociaal isolement’ dat als negatief wordt ervaren. In het laatste geval gaan allerlei mechanismen werken en wordt het gebruik van het DNA veranderd. Maar wat moet je je voorstellen bij veranderd DNA  gebruik?

Net als bij voorgenoemde onderzoeken met ratten, wordt ook bij mensen door eenzaamheid de kans op het krijgen van ontstekingsziekten, zoals auto-immuunziekten groter en wordt ook onder andere het verloop van kanker beïnvloed. Het effect van sociaal isolement, dat als eenzaamheid wordt ervaren, is enorm en grijpt diep in tot en met het gebruik van DNA. Daarom is het belangrijk je te omringen met liefdevolle mensen en dieren.

Regie over eigen genen

De epigenetica is een relatief nieuw vakgebied. Het bestudeert hoe omgevingsprikkels beïnvloeden dat een organisme aan de hand van diens waargenomen omgeving, het gedrag en de activiteiten van diens eigen genen verandert en van diens nageslacht. Als jij een situatie of conflict meemaakt, kan dat doorgegeven worden aan de volgende generatie. Met dit kwartaalthema hebben willen laten zien hoe we onze biologie kunnen beïnvloeden in positieve zin op gen-niveau waardoor we de cirkel werkelijk kunnen doorbreken en onszelf en onze kinderen een betere start kunnen geven.

***Pagina samengesteld door Monique Timmermans en Lianne Hermers – Geïllustreerd door Annemarie van Essen***