Drie mythen over ADHD

ADHD in verschillende letters op prikbord geprikt.

Door Lasse Mattila – 15 september 2023

Dit artikel is niet bedoeld om het hele onderzoeksveld aangaande ADHD te bestrijden, maar slechts om díe afzonderlijke delen van het onderzoek te belichten die in strijd zijn met het huidig algemeen heersende gedachtegoed.

Mythe 1: ADHD is een aangeboren en levenslange neuropsychiatrische aandoening

In Zweden heerst de wijdverspreide opvatting dat ADHD een aangeboren en levenslange neuropsychiatrische aandoening is. Een opvatting die ook wordt uitgedragen door zowel onze overheidsinstanties en sommige belangenorganisaties als door onze media. Maar wat is de wetenschappelijke basis voor deze bewering?

Het idee dat ADHD een neuropsychiatrische beperking is, is voornamelijk gebaseerd op drie verschillende argumenten aangaande de oorzaak van ADHD, zijnde:

  • Chemische onbalans in de vorm van een dopaminetekort in de hersenen
  • Genetische erfelijkheid
  • Structurele veranderingen/abnormaliteiten in de hersenen

Als we kijken naar de huidige staat van onderzoek voor deze beweringen, kunnen we vaststellen dat tientallen jaren van onderzoek nooit één van de bovenstaande beweringen hebben kunnen bewijzen. Dit ondanks het feit dat de berichtgeving over het onderzoek dit soms wel beweert.

Chemische onbalans in de vorm van een dopaminetekort in de hersenen

Hoewel sommige mensen nog steeds beweren dat een dopaminetekort de oorzaak is van de moeilijkheden die in Zweden vaak leiden tot de diagnose ADHD, wordt deze hypothese nu door grote delen van de onderzoeksgemeenschap verworpen. Kenneth Kendler, mederedacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Psychological Medicine, verklaarde al in 2005 dat “we op zoek zijn geweest naar eenvoudige neurochemische verklaringen voor psychiatrische stoornissen, maar die niet hebben gevonden.”[1] En tot op de dag van vandaag heeft niemand wetenschappelijk kunnen aantonen dat het dopaminesysteem een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van ADHD.

De notie van een oorzakelijk verband tussen het dopaminesysteem en ADHD komt vooral voort uit de algemene dopamine-verhogende en “ADHD-symptoom-verlagende” effecten op korte termijn van centrale stimulerende middelen. Deze effecten, die dus voor iedereen gelden[2] (ongeacht diagnose of functionele capaciteit), zijn niet verrassend omdat de meeste centrale stimulerende middelen, zoals Ritalin, op een vergelijkbare manier op het zenuwstelsel werken als cocaïne en amfetaminen. In feite zijn sommige straatdrugs ook derivaten van amfetaminen.

Ondanks het feit dat er nooit enige wetenschappelijke ondersteuning is geweest voor de dopaminehypothese, heeft het idee van een chemische onevenwichtigheid in de vorm van een dopaminetekort in de hersenen als oorzaak van ADHD nog steeds een sterke greep op onze media, autoriteiten en belangengroepen. Dit komt deels door de agressieve marketing van fabrikanten van medicijnen die het dopamineniveau in de hersenen verhogen[3].

Feit blijft echter dat er nog steeds geen wetenschappelijk onderbouwd bewijs is dat het dopaminesysteem veranderd is bij ADHD, noch wat betreft de mate van activiteit, noch wat betreft genetische afwijkingen[4], [5].

ADHD en erfelijkheid

Net als de dopaminehypothese heeft onderzoek nooit kunnen aantonen dat een enkel gen of een combinatie van genen verantwoordelijk is voor het optreden van ADHD. Toch beweren sommige ‘ADHD-experts’ dat het ontstaan van ADHD grotendeels kan worden verklaard door genetica en biologische erfelijkheid. Zo stelt de World Federation of ADHD in haar consensusverklaring, International Consensus Statement of the World Federation of ADHD – 208 Scientifically Sound Conclusions on ADHD, dat “de oorzaak van de meeste gevallen van ADHD polygeen is, wat betekent dat vele genetische varianten, elk met een zeer klein effect, samen het risico verhogen. Het polygene risico voor ADHD is geassocieerd met algemene psychopathologie.”[6].

Het onderzoek waarnaar vaak wordt verwezen in de beweringen dat het ontstaan van ADHD te wijten is aan genetica en erfelijkheid, is zowel discutabel als betwistbaar. Dit is niet in de laatste plaats vanwege de uitgebreide bronnen van fouten en misleidende conclusies die het onderzoek kenmerken.

Uitgebreide bronnen van fouten en misleidende rapportage

Veel van het onderzoek dat is en wordt gedaan naar ADHD, vaak gefinancierd door de farmaceutische industrie, wordt gekenmerkt door uitgebreide bronnen van fouten. Dit geldt ook voor de rapportage van genetisch onderzoek, zoals door de jaren heen is aangetoond door een aantal verschillende onderzoekers en experts.

De Britse psychiater Sami Timimi is een van de velen die het misleidende onderzoek en de misleidende verslaggeving onder de aandacht heeft gebracht. In zijn boek Insane Medicine beschrijft Timimi onder andere hoe onderzoekers en wetenschappelijke tijdschriften een duidelijk onjuist beeld schetsen van de conclusies van het onderzoek. Als voorbeeld noemt Timimi een onderzoek[7] dat in 2010 werd gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift The Lancet.

Volgens het persbericht van de onderzoekers achter de studie kunnen we nu “met zekerheid zeggen dat ADHD een genetische aandoening is en dat de hersenen van kinderen met deze aandoening zich anders ontwikkelen dan die van andere kinderen.”[8] Dit komt omdat de onderzoekers beweerden een polygene afwijking te hebben gevonden bij kinderen met ADHD in vergelijking met andere kinderen. Timimi toonde echter aan dat de studie in kwestie niet aantoonde wat de onderzoekers zelf beweerden. In plaats daarvan toonde het onderzoek aan dat 85 procent van de kinderen in de ADHD-groep deze polygene afwijking niet had, wat betekent dat de afwijking in feite niet kenmerkend was voor degenen die de diagnose kregen.

Een ander voorbeeld van misleidende onderzoeksrapportage wordt beschreven door de Amerikaanse wetenschapsjournalist Robert Whitaker. In zijn artikel Medicating preschoolers for ADHD: How “evidence-based” psychiatry has led to a tragic end, illustreert Whitaker dit met een onderzoek[9] dat in 2017 werd gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Genome Medicine.

De studie beweert een “gemeenschappelijke genetische component te hebben gevonden die betrokken is bij de pathogenese van neuropsychiatrische stoornissen”. Whitaker wijst er echter op dat de feitelijke resultaten van de studie laten zien dat 99,7 procent van de kinderen in de ADHD-groep deze genetische afwijking niet had.

Beide bovenstaande voorbeelden zijn goede voorbeelden van wat Whitaker beschrijft als gekocht onderzoek dat is ontworpen om te misleiden in plaats van te informeren.

Structurele veranderingen/abnormaliteiten in de hersenen

Als het gaat om de hypothese van de structurele afwijkingen in de hersenen van kinderen met de diagnose ADHD, is het onderzoek op dit gebied net zo gebrekkig als dat naar genetica en erfelijkheid. Vaak richt onderzoek op dit gebied zich op de grootte van de hersenen en vergelijkingen van het gemiddelde hersenvolume bij kinderen met ADHD in vergelijking met controlegroepen.

Hoewel de gevonden verschillen in onderzoeken vaak minimaal zijn, met een grote overlap tussen kinderen met de diagnose ADHD en andere kinderen, wordt vaak gemeld dat onderzoek duidelijke verschillen laat zien in de hersenen van degenen met de diagnose ADHD.

Een illustratief voorbeeld

In 2017 publiceerde het wetenschappelijke tijdschrift The Lancet een ‘meta-analyse’[10] van onderzoeken op dit gebied. De onderzoekers achter het artikel verkondigden dat de studie, met meer dan 3000 deelnemers, de grootste in zijn soort was en dat de duidelijke conclusie was dat mensen met de diagnose ADHD kleinere hersenen hebben dan de ‘normale populatie’. De onderzoekers stelden ook dat “de gegevens van onze zeer krachtige analyse bevestigen dat patiënten met ADHD veranderde hersenen hebben en dat ADHD daarom een stoornis van de hersenen is”[11].

De internationale media pikte dit bericht snel op en zelfs in Zweden konden we zien, horen en lezen over deze “baanbrekende ontdekking over ADHD”[12], [13], [14], [15], [16], [17], [18], [19], [20], [21].

Maar wat toonde het onderzoek eigenlijk aan?

Als we kijken naar de gegevens van de onderzoekers zelf, wijst de al eerder genoemde Whitaker erop dat deze eigenlijk laten zien dat de effectgroottes met betrekking tot hersenvolume bijna identiek waren tussen de ADHD-groep en de controlegroep, zoals gevisualiseerd in de grafiek hieronder.

Gevisualiseerddat de effectgroottes met betrekking tot hersenvolume bijna identiek waren tussen de ADHD-groep en de controlegroep
Bron: https://madinsweden.org/2023/09/tre-myter-om-adhd/

De twee curven in de grafiek overlappen elkaar voor 96 procent, waardoor het nauwelijks als een significant verschil tussen de groepen kan worden beschouwd. Zoals Whitaker aangeeft: “als we een willekeurig persoon met de diagnose ADHD in het onderzoek hadden geselecteerd, zou er een kans van 47 procent zijn dat hij of zij een grotere hersenomvang dan de mediaan zou hebben in de controlegroep, en een kans van 53 procent dat hij of zij een kleinere hersenomvang dan de mediaan zou hebben.[22] We kunnen dus ook concluderen dat de conclusie van de onderzoekers over de verschillen in hersenomvang tussen mensen met ADHD en de controlegroep, en de daaropvolgende berichtgeving hierover in de media, niet als waarheidsgetrouw mogen worden gezien.

Het doodzwijgen van kritische geluiden

Naast het feit dat de daadwerkelijke conclusies van bovengenoemd onderzoek niet overeenkomen met de boodschap die zowel door de onderzoekers achter het onderzoek als vervolgens door de media werd gerapporteerd, blijkt het onderzoek verschillende ernstige wetenschappelijke en methodologische gebreken te hebben. Enkele hiervan zijn samengevat in een artikel van universitair hoofddocent en psycholoog Michael W. Corrigan en Robert Whitaker, Lancet Psychiatry needs to retract the ADHD-enigma study.[23] In het artikel dringen de auteurs er ook bij The Lancet op aan om het ernstig misleidende artikel in te trekken, wat het tijdschrift niet heeft gedaan.

Andere critici van het misleidende artikel waren onder andere Dr. Allen Frances die, samen met zijn co-auteurs, in een ander artikel in The Lancet stelde dat “het belangrijkste argument tegen de conclusie van de auteurs dat ‘patiënten met ADHD afwijkende hersenen hebben’ is dat het niet wordt ondersteund door hun eigen resultaten”. Verder noemden Frances en collega’s het artikel ernstig speculatief en gevaarlijk misleidend vanwege de onjuist voorgestelde conclusies[24].

Een ander artikel met kritiek op het misleidende artikel in The Lancet kwam van de Nederlandse onderzoekster Trudy Dehue en haar collega’s van de Rijksuniversiteit Groningen. Dehue en haar collega’s merkten ook op dat in het geval van volwassenen, de originele resultaten eigenlijk geen verschil in hersenvolume laten zien tussen mensen met ADHD en mensen zonder ADHD. Zelfs bij kinderen vonden Dehue en collega’s dat het verschil in hersenvolume minimaal was en dat er een significante overlap (95% overlap) was in de grootte van de hersenen tussen de twee groepen. Dehue en collega’s schrijven ook dat, bijgevolg, “er geen reden is om aan te nemen dat kinderen met ADHD een hersenaandoening hebben”[25].

In tegenstelling tot de aandacht die het oorspronkelijke misleidende artikel kreeg in de wereldwijde en Zweedse media, hebben de Zweedse autoriteiten en media gezwegen over de misleidende conclusies en de methodologische fouten die de studie kenmerkten.

MYTHE 1: ADHD is een aangeboren en levenslange neuropsychiatrische aandoening = ONTKRACHT !!

We kunnen concluderen dat decennialang onderzoek nooit een specifiek causaal verband heeft kunnen aantonen tussen onze genen of neurobiologie en het gedrag dat vaak geassocieerd wordt met, en gediagnosticeerd wordt als ADHD. Evenmin is ooit aangetoond dat een dopaminetekort de basis is voor de aanwezigheid van ADHD, noch dat er structurele afwijkingen zijn in de hersenen van kinderen bij wie ADHD is vastgesteld. Met andere woorden, er is geen wetenschappelijk bewijs - en dat is er ook nooit geweest - dat ADHD een genetisch of neurologisch fenomeen is of vertegenwoordigt.

Terwijl de neuropsychiatrische verklaringsmodellen onvoldoende geloofwaardige wetenschappelijke ondersteuning hebben, is er wel een sterke ondersteuning voor contextuele en psychosociale verklaringsmodellen voor de prevalentie van ADHD. Ook dit weerspreekt het idee dat ADHD een neuropsychiatrische beperking is, zoals sommigen beweren.

In het licht van het bovenstaande kunnen we concluderen dat 
de mythe van ADHD als een aangeboren en levenslange neuropsychiatrische aandoening is ontkracht.

Mythe 2: ADHD kan betrouwbaar gediagnosticeerd worden

Op dit moment heerst de overtuiging dat ADHD een neuro-psychiatrische aandoening is die betrouwbaar gediagnosticeerd kan worden. Dit idee domineert grote delen van de medische literatuur, de media en het bewustzijn van het publiek, wat zich onder andere uit in argumenten over “kinderen met ADHD” en “kinderen zonder ADHD”.

Zoals hierboven vermeld, zijn er op dit moment geen biomarkers die ons kunnen helpen bij het stellen van de diagnose ADHD. De diagnose ADHD is een puur symptomatische diagnose gebaseerd op waargenomen symptomen in het dagelijks leven van het individu.

Zoals vermeld in de onlangs gepubliceerde nationale richtlijnen voor zorg en ondersteuning voor ADHD en autisme van de Nationale Raad voor Volksgezondheid en Welzijn[26], zijn er momenteel geen objectieve tests of onderzoeken die kunnen worden uitgevoerd in verband met een neuropsychiatrisch onderzoek of om de diagnose ADHD te stellen. We hebben dus geen bloedtesten, geen röntgenonderzoeken, geen psychologische testen en geen laboratoriumtesten die ons kunnen helpen bij het stellen van de diagnose. De diagnose is tegenwoordig uitsluitend gebaseerd op normale verdelingen van gedragingen en subjectieve beschrijvingen en beoordelingen daarvan, gemaakt in verschillende sociale en culturele contexten.

Veranderende diagnostische criteria

Naast de grote diagnostische onzekerheid rondom ADHD (en andere psychiatrische diagnostiek), breidt elke editie van de DSM ook de classificatiecriteria uit. Dit, samen met de toenemende medicalisering van de verschillen en moeilijkheden van onze kinderen en jongeren, betekent dat steeds meer mensen het risico lopen om aan de classificatiecriteria te voldoen en gediagnosticeerd te worden. Dit blijkt heel duidelijk uit de sterke stijging van het aantal mensen met de diagnose ADHD in Zweden. Alleen al in de periode 2008-2021 is het aantal mensen in de leeftijd van 0-19 jaar met de diagnose ADHD verzesvoudigd[27].

Grafiek laat zien dat in de periode 2008-2021 het aantal mensen in de leeftijd van 0-19 jaar met de diagnose ADHD is verzesvoudigd.
Bron: https://madinsweden.org/2023/09/tre-myter-om-adhd/

Diagnosticeren van ADHD

Als we kijken naar hoe ADHD op dit moment wordt gediagnosticeerd, dan is dat gebaseerd op observaties en beoordelingen van verschillende gedragingen en op de classificatiecriteria die zijn vastgelegd in het diagnostisch handboek van de DSM.

Door middel van 18 ja-of-nee-stellingen, gelijkmatig verdeeld in twee verschillende categorieën (onoplettendheid en hyperactiviteit), maakt de onderzoeker een subjectieve beoordeling van het niveau van functioneren van het kind in relatie tot wat als normaal kan worden beschouwd voor een kind van een bepaalde leeftijd. Alle beweringen die onderdeel uitmaken van de beoordeling en die voorkomen in de DSM kunnen als volgt worden samengevat; ongegrond.

Onoplettendheid

  • Geeft vaak geen aandacht aan details of maakt slordige fouten op school, op het werk of bij andere activiteiten.
  • Heeft vaak moeite om de aandacht bij taken of spelletjes te houden
  • Lijkt vaak niet te luisteren als er rechtstreeks tegen hem of haar gesproken wordt
  • Volgt vaak instructies niet op en slaagt er niet in taken op school, thuis of op het werk af te maken (niet als gevolg van opstandigheid of het niet begrijpen van instructies).
  • Heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten
  • Vermijdt vaak, heeft een hekel aan, of is niet bereid om taken uit te voeren die mentaal uithoudingsvermogen vereisen (bijv. schoolwerk of huiswerk).
  • Raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor verschillende activiteiten (bijv. speelgoed, huiswerkmateriaal, pennen, boeken of gereedschap).
  • Is vaak snel afgeleid door externe prikkels
  • Is vaak vergeetachtig in het dagelijks leven

Hyperactiviteit-impulsiviteit

  • Heeft vaak moeite om handen of voeten stil te houden of kan niet stilzitten
  • Verlaat vaak zijn/haar stoel in de klas of in andere situaties waarin verwacht wordt dat hij/zij lang op zijn/haar stoel blijft zitten.
  • Rent vaak rond, klautert of klimt meer dan passend wordt geacht voor de situatie (bij adolescenten en volwassenen kan dit beperkt blijven tot een subjectief gevoel van rusteloosheid).
  • Heeft vaak moeite om rustig te spelen of zich bezig te houden met vrijetijdsactiviteiten
  • Lijkt vaak ‘in de weer’ of ‘op volle toeren te draaien’.
  • Praat vaak overmatig
  • Spreekt vaak antwoorden uit op vragen voordat de vraagsteller klaar is met spreken
  • Heeft vaak moeite om op zijn/haar beurt te wachten
  • Onderbreekt of stoort anderen vaak (bijv. springt in andermans gesprek of spel)

Als zes of meer uitspraken in elke categorie met ‘ja’ kan worden beantwoord, is aan het eerste criterium voor ADHD voldaan (voor oudere tieners is vijf voldoende). Om de diagnose ADHD te kunnen stellen, moet echter aan meerdere criteria worden voldaan, waaronder;

Aanvullende criteria

  • Het probleem moet al minstens zes maanden bestaan in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau;
  • De hierboven genoemde invaliderende symptomen moeten al voor de leeftijd van twaalf jaar bestaan;
  • Enige vorm van beperking veroorzaakt door de symptomen moet aanwezig zijn op twee gebieden, zoals school en thuis;
  • Er is bewijs dat de symptomen het dagelijks functioneren van het kind verstoren of belemmeren; en dat
  • De symptomen niet simpelweg samen voorkomen met of beter verklaard kunnen worden door een andere ‘psychische aandoening’.

Beoordelingsformulieren

Naast de uitspraken die in de DSM staan, zijn er ook verschillende beoordelingsformulieren ontwikkeld voor zowel ouders als schoolpersoneel. Op deze formulieren kunnen ouders of schoolpersoneel verschillende gedragingen van het kind beoordelen op een glijdende schaal zoals “niet waar” – “soms/een beetje waar” – “heel erg waar”. Er kunnen ook vragen zijn over hoe het gedrag van het kind problemen veroorzaakt in het dagelijks leven op een schaal van ‘geen’, ‘een beetje’, ‘vrij veel’, ‘heel veel’.

Vragen die kunnen voorkomen in beoordelingsformulieren voor jonge kinderen (twee-vijf jaar) zijn bijvoorbeeld ‘heeft moeite met soepel lopen’, ‘heeft moeite met trappen op een driewieler’, ‘heeft moeite met het bouwen van torens van acht blokken’, ‘is vaak onoplettend’, ‘raakt dingen kwijt’, ‘heeft moeite met stilzitten in een stoel’, ‘heeft moeite met rustig spelen’, ‘praat, maakt geluidjes, brabbelt de hele tijd’, ‘heeft een hese stem’, ‘heeft een hoge stem’, ‘heeft moeite om bij het onderwerp te blijven als hij/zij een verhaal vertelt’, ‘weet bijzonder veel over iets’, ‘krijgt gemakkelijk conflicten met leeftijdgenootjes’, ‘doet niet spontaan mee met spelletjes van andere kinderen’, ‘is te dicht bij anderen, gaat bij vreemden op schoot zitten’, ‘wordt erg angstig of verdrietig als hij/zij van zijn/haar ouders gescheiden wordt’, ‘is verlegener dan leeftijdgenootjes’. [28]

Willekeurige diagnose

Het eerder genoemde consensusdocument van de World Federation of ADHD stelt dat “ADHD als geldig wordt beschouwd omdat goed opgeleide gezondheidswerkers in verschillende contexten en culturen het eens zijn over de aan- of afwezigheid van ADHD door goed gedefinieerde diagnostische criteria toe te passen”[29].

Gezien het feit dat de diagnose ADHD de facto gebaseerd is op subjectieve oordelen en de normale verdeling van menselijk gedrag, gemaakt in een sociale en culturele context, kan de geldigheid van de diagnose gemakkelijk in twijfel worden getrokken. Omdat normaliteit varieert tussen verschillende sociale en culturele contexten, wordt de diagnose ADHD een uitgesproken onzekere praktijk. Bijvoorbeeld, hoeveel is te veel en hoe vaak is te vaak? En wanneer gaat het ‘repetitieve gebrabbel’ van een kind van het veroorzaken van ‘kleine problemen’ naar het veroorzaken van ‘heel veel problemen’ in het dagelijks leven, en wat is het werkelijke verschil tussen de twee oordelen? En hoe beïnvloedt dit afglijden het uiteindelijke resultaat van de beoordeling?

Omdat het gedrag van kinderen wordt beoordeeld aan de hand van een normale verdeling, hebben we verschillende grenswaarden nodig om te bepalen welke kinderen ver genoeg buiten de norm vallen om de diagnose ADHD te krijgen en welke binnen de ‘normale’ grens vallen. Aangezien er geen natuurlijke normale waarden bestaan, wordt het onderscheid tussen wat normaal is en wat afwijkt van de norm een zeer arbitraire praktijk.

Als we hier de persoonlijke levenservaringen, referentiekaders en waarden van de onderzoeker over wat als normaal of abnormaal beschouwd kan worden aan toevoegen, wordt het gebrek aan rechtvaardiging (validiteit) nog duidelijker.

Aansprekende voorbeelden ter illustratie

Een sprekend voorbeeld van de diagnostische onzekerheid en willekeur is dat de prevalentie van ADHD met minstens vijftig procent kan dalen als twee onafhankelijke beoordelaars het eens moeten zijn over de beoordeling.[30], [31] Een ander voorbeeld zijn de grote regionale verschillen in de prevalentie van ADHD[32] en het feit dat de diagnose drie tot vier keer vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes.[33] Een vierde voorbeeld is het feit dat relatieve leeftijd, dat wil zeggen wanneer een kind geboren wordt, sterk geassocieerd is met de prevalentie van ADHD. Hoe later in het jaar een kind geboren wordt, hoe groter het risico om de diagnose ADHD te krijgen[34], [35], [36], [37], [38], [39], [40], [41], [42], [43], [44], [45], [46], [47], [48], [49], [50] om een paar voorbeelden te noemen van de manieren waarop diagnostische onzekerheid en willekeur tot uiting kunnen komen.

MYTHE 2: ADHD kan betrouwbaar gediagnosticeerd worden = ONTKRACHT !!

De diagnose ADHD is een puur symptomatische diagnose gebaseerd op testen en vragenlijsten die gebaseerd zijn op subjectieve beoordelingen en normale verdelingen van gedragingen en symptomen. Deze beoordelingen worden altijd gemaakt in een sociale en culturele context en gebaseerd op het referentiekader van de beoordelaar. Er zijn momenteel geen objectieve methoden, zoals laboratoriummonsters, röntgenonderzoek of neuropsychiatrische tests, om een diagnose te stellen. Ook zijn er geen vastgestelde biomarkers die gekoppeld zijn aan de symptomen die kenmerkend zijn voor de classificatie ADHD in de DSM.

In het licht van de hierboven beschreven onbetrouwbaarheid en rechtvaardiging rondom de diagnose ADHD, kunnen we concluderen dat de mythe dat ADHD betrouwbaar gediagnosticeerd kan worden, weerlegd is.

Mythe 3: ADHD-medicatie is een effectieve en veilige manier om “ADHD-symptomen” te behandelen.

Dat ADHD-medicatie een effectieve manier is om ADHD-symptomen te behandelen en toekomstige moeilijkheden in het leven te voorkomen, is een veelgehoorde boodschap van onze overheidsinstanties en de media, waarbij verschillende “ADHD-deskundigen” de medicatie vaak aanprijzen. Maar wat zegt de huidige stand van het onderzoek ons over de effectiviteit en veiligheid van ADHD-medicijnen?

Het MTA-onderzoek

Misschien wel het meest bekende en geciteerde onderzoek naar ADHD-medicijnen en kinderen, het MTA-onderzoek, werd uitgevoerd door het Amerikaanse National Institute of Mental Health (NIMH). Het onderzoek werd gestart in 1992 en toonde aanvankelijk veelbelovende resultaten wat betreft de symptoomverlichtende effecten van ADHD-medicijnen. Deze eerste resultaten werden effectief wereldwijd verspreid door de massamedia en droegen bij aan het nog steeds wijdverspreide geloof dat centraal stimulerende medicijnen effectief zijn bij de behandeling van ADHD-symptomen.

Maar als we kijken naar de vervolgresultaten van de MTA-studie, komt er een veel somberder beeld naar voren dan het beeld dat aanvankelijk werd gepresenteerd. Een beeld waarover de Zweedse autoriteiten en de media hebben gezwegen.

Al bij de driejarige follow-up van de MTA studie toonden de resultaten slechtere resultaten voor kinderen die medicatie voor ADHD voorgeschreven kregen in vergelijking met kinderen die geen medicatie voorgeschreven kregen.[51] Naast methodologische tekortkomingen, toonden de resultaten van de driejarige follow-up aan dat “degenen die meer medicatie gebruikten gedurende de drie jaar meer kans hadden op een verslechtering van de ADHD-symptomen, hogere criminaliteitscijfers hadden en significant korter (gemiddeld vier cm) en lichter (drie kg) waren dan degenen die geen medicatie gebruikten.”[52].

Latere follow-ups na zes tot acht jaar en na zestien jaar laten ook vergelijkbare resultaten zien; de uitkomsten voor de groep die medicatie gebruikte waren consistent slechter. Medicijngebruik werd geassocieerd met, onder andere, slechtere symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit en oppositional defiant (ODD), en met grotere ‘algehele invaliditeit’. De jongeren die medicijnen gebruikten hadden ook een grotere kans om gediagnosticeerd te worden met depressie of angst[53], [54], [55], [56].

Langetermijnonderzoeken in Australië en Canada

Andere langetermijnstudies hebben ook soortgelijke resultaten als de MTA-studie laten zien. Een tienjarig onderzoek onder kinderen met de diagnose ADHD, uitgevoerd in Australië door het West-Australische Ministerie van Volksgezondheid, toonde aan dat medicamenteuze behandeling geassocieerd werd met een verslechtering van de ADHD-symptomen en een verhoging van de bloeddruk[57].

Een groot Canadees onderzoek naar medicatiegebruik bij adolescenten met de diagnose ADHD in Quebec over een periode van 14 jaar toonde onder andere aan dat toenemend medicatiegebruik geassocieerd werd met toenemend gevoel van ongelukkigheid, verslechterde relatie met de ouders en meer angst en depressie bij meisjes[58].

Medicijnen vaak ineffectief en schadelijk op de lange termijn

Veel van het onderzoek naar ADHD-medicijnen wordt gefinancierd en opgezet door dezelfde farmaceutische bedrijven die de medicijnen produceren en verkopen. Hoewel is aangetoond dat de kwaliteit van de door de industrie gefinancierde onderzoeken erg laag is[59], tonen verschillende onafhankelijke onderzoeken op lange termijn de ineffectiviteit en contraproductiviteit van ADHD-medicijnen aan.

De lijst van gedocumenteerde negatieve effecten van de ADHD-medicijnen is lang en omvat:

  • Verhoogd risico op depressie, tot achtien keer [60], [61], [62].
  • Verminderde groei in lichaamslengte [63], [64].
  • Hallucinaties en psychotische symptomen [65], [66], [67], [68].
  • Stemmingswisselingen [69]
  • Prikkelbaarheid, angst en een gevoel van vijandigheid tegenover de wereld [70].
  • Tics en obsessief-compulsieve symptomen [71].
  • Leveraandoeningen [72]
  • Nadelige effecten op de hersenontwikkeling en blijvende neurologische veranderingen [73], [74], [75]
  • Manie en ‘bipolaire stoornis’ [76], [77], [78]
  • Seksuele disfunctie [79]
  • Criminaliteit [80], [81]

Wat betreft de andere negatieve effecten van ADHD-medicijnen, stelt de geneesmiddeleninformatiedienst van farmaceutische bedrijven (FASS) dat de neveneffecten van ADHD-medicijnen bestaan uit slapeloosheid, onregelmatig hartritme, pijn op de borst, hallucinaties, seksuele disfunctie, suïcidale gedachten, manie, hyperactiviteit, psychotische episodes, toevallen en stemmingswisselingen. Het is ook bekend dat stimulerende middelen het risico op hart- en vaatziekten verdubbelen[82].

Verschillende onderzoeken wijzen ook uit dat ADHD-medicijnen weliswaar bijdragen aan een verminderde lengtegroei en een lagere BMI in de kindertijd, maar dat ze in verband worden gebracht met een sterke toename van de BMI en obesitas in de oudere adolescentie[83], [84].

Een analyse van gegevens van de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) legt ook de gevaren bloot van het veelvuldig voorschrijven van stimulerende medicijnen voor ADHD. De auteurs van de analyse vonden 19.000 complicaties van ADHD-medicijnen die aan de FDA waren gemeld. De auteurs vrezen echter dat het aantal niet gerapporteerde complicaties erg hoog is. Naast de mogelijkheid dat ADHD-medicijnen kunnen leiden tot verslaving en misbruik, merken de auteurs in hun analyse op dat de bijwerkingen die aan de FDA zijn gemeld fatale hartaanvallen en nierfalen omvatten. Bovendien lopen volwassenen die deze medicijnen gebruiken een veel hoger risico op ernstige bijwerkingen.[85] De auteurs van het rapport merken ook op dat recent bewijs duidt op een vergelijkbaar patroon van overmatig voorschrijven en misbruik tussen de opioïde-epidemie en ADHD-medicijnen.[86] De auteurs van het rapport merken op dat de FDA de effecten van ADHD-medicijnen nog niet heeft geanalyseerd.

Een systematische review uit 2015 door het Cochrane Research Network wees ook uit dat de bijwerkingen van ADHD-medicijnen de potentiële voordelen van de medicijnen kunnen overschaduwen[87].

Misbruik en verslaving

Naast de bovengenoemde risico’s heeft een langetermijnonderzoek over bijna dertig jaar van professor Nadine Lambert van de Universiteit van Californië aangetoond dat kinderen die worden behandeld met stimulerende medicijnen om ‘hun ADHD onder controle te krijgen’ eerder beginnen met het roken van sigaretten, intensiever roken en een grotere kans hebben om als volwassene misbruik te maken van cocaïne en andere stimulerende medicijnen[88], een verband dat ook in andere onderzoeken is aangetoond[89].

Als het gaat om misbruik en verslavingsproblemen in verband met ADHD-medicijnen, heeft de Amerikaanse FDA onlangs, in juni van dit jaar (2023), haar waarschuwingen met betrekking tot centrale stimulerende middelen bijgewerkt. Dit is deels te wijten aan de ernstige risico’s van misbruik, verkeerd gebruik en verslaving die het agentschap erkent in verband met deze geneesmiddelen[90].

Het feit dat is aangetoond dat ADHD-medicatie een krachtiger effect heeft op de hersenen dan cocaïne als het gaat om het blokkeren van de neurale transporters in de hersenen[91], [92] is ook iets dat bijdraagt aan de bezorgdheid van sommige onderzoekers en critici van ADHD-medicatie, niet in het minst als het gaat om het voorschrijven van de medicijnen aan kinderen.

Misschien is het juist de ineffectiviteit op lange termijn van ADHD-medicijnen en hun vaak ernstige bijwerkingen die ertoe hebben geleid dat de Raad van Europa en het VN-Comité voor de Rechten van het Kind (Committee on the Rights of the Child) hebben verklaard dat medicamenteuze behandeling het absolute laatste redmiddel moet zijn en pas mag worden toegepast als geen andere maatregelen effectief zijn gebleken.

ADHD-medicijnen en schoolprestaties

Een veel voorkomende motivatie voor het voorschrijven van ADHD-medicatie aan kinderen is het verbeteren van hun schoolsituatie en schoolprestaties.

Hoewel sommigen beweren dat stimulerende medicatie de schoolprestaties van kinderen met de diagnose ADHD bevordert, is er brede wetenschappelijke steun voor het tegenovergestelde. Verschillende onderzoeken tonen aan dat de stimulerende medicatie de schoolprestaties niet ten goede komt, maar juist vaak doet verslechteren.

Hoewel sommige onderzoeken op korte termijn hebben aangetoond dat ADHD-medicatie effectief kan zijn in het verminderen van storend gedrag van kinderen in de klas en kernsymptomen van ADHD (zoals het knakken met de vingers, rusteloosheid en ander gedrag dat mogelijk niet relevant is voor de betreffende taak), tonen verschillende onderzoeken ook aan dat de schoolprestaties van kinderen niet verbeteren maar eerder verslechteren door het gebruik van centrale stimulerende middelen. [93], [94], [95], [96], [97], [98], [99], [100], [101], [102], [103], [104], [105] Langdurig gebruik van ADHD-medicatie blijkt geassocieerd te zijn met slechtere resultaten op verschillende gebieden, niet alleen op het gebied van schoolprestaties op de lange termijn. De medicijnen kunnen ook een breed scala aan fysieke, emotionele en cognitieve bijwerkingen veroorzaken die ook de schoolprestaties negatief kunnen beïnvloeden, maar ook een negatieve invloed hebben op de sociale interactie en het zelf ervaren welzijn van kinderen.

In een eerder artikel in The New York Times merkt Alan Sroufe, emeritus hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Minnesota, ook op dat geen enkel onderzoek waarvan hij op de hoogte is, in staat is geweest om enige voordelen op lange termijn aan te tonen van medicatie voor aandachtstekortstoornis op het gebied van schoolprestaties, relaties met leeftijdsgenoten of gedragsproblemen – precies de factoren die we vaak het liefst willen verbeteren. [106]

Zelfs een recent gepubliceerd onderzoek uit 2022 laat zien dat centrale stimulerende medicijnen kinderen met ADHD niet helpen om beter te presteren op school. Hoewel de medicijnen het gedrag van de kinderen in de klas verbeterden, presteerden de kinderen niet beter op school wanneer ze de medicijnen namen dan wanneer ze dat niet deden[107].

Met andere woorden, ADHD-medicijnen kunnen op korte termijn positieve effecten hebben op de ‘kernsymptomen van ADHD’, maar missen positieve effecten op lange termijn, terwijl er ernstige bijwerkingen zijn. Bijwerkingen die goed beschreven zijn in de wetenschappelijke literatuur en door mensen met persoonlijke ervaring.

MYTHE 3: ADHD-medicatie is een effectieve en veilige manier is om "ADHD-symptomen" te behandelen = ONTKRACHT !!

Het feit dat is aangetoond dat ADHD-medicijnen op de lange termijn niet effectief zijn en vaak de resultaten op verschillende gebieden van het leven verslechteren, terwijl de medicijnen veel goed gedocumenteerde ernstige bijwerkingen hebben, maakt het onhoudbaar om ADHD-medicijnen eenzijdig te bestempelen als een effectieve en veilige manier om "ADHD-symptomen" te behandelen. Het feit dat de medicijnen de schoolprestaties of academische resultaten niet verbeteren, maar eerder verslechteren na verloop van tijd, versterkt het beeld van de ineffectiviteit en het gebrek aan veiligheid van ADHD-medicijnen op de lange termijn.

In het licht van het bovenstaande kunnen we concluderen dat de mythe dat ADHD-medicatie een effectieve en veilige manier is om "ADHD symptomen" te behandelen, ontkracht is.

***Gepubliceerd op Mad in Sweden, 15 september 2023. Vertaald door MitN***

Bronnen:

Sommige links lijken niet te werken (doorgestreept) maar dat is enkel omdat er eerst een aantal keer toestemming gegeven moet worden op de site waarnaar de link verwijst. De links in de tekst verwijzen naar het Zweedse artikel maar de bronnen daar zijn hetzelfde als op deze pagina.

1] Whitaker, R. Medicating preschoolers for ADHD: How “Evidence-Based” Psychiatry Has Led to a Tragic End. Mad in America, 2022-02-19.

[2] del Campo N, Fryer TD, Hong YT, et al. A positron emission tomography study of nigro-striatal dopaminergic mechanisms underlying attention: implications for ADHD and its treatment. Brain. 2013;136(Pt 11):3252-3270. doi:10.1093/brain/awt263.

[3] Timimi, S. Insane Medicine: How the Mental Health Industry Creates Damaging Treatment Traps and How you can Escape Them. 2020.

[4] Ljungberg, T. AD/HD i nytt ljus: 13 år senare – var står vi idag? Exiris Förlag och Konsult AB, 2021.

[5] Timimi, S. Insane Medicine: How the Mental Health Industry Creates Damaging Treatment Traps and How you can Escape Them. 2020.

[6] World Federation of ADHD. ADHD report: Internationellt konsensusuttalande från World Federation of ADHD, s. 10. December, 2022.

[7] Williams, N. M., Zaharieva, I., Martin, A., Langley, K. Mantripragada, K., Fossdal, R., Stefansson, H., Stefansson, K., Magnusson, P., Gudmundsson, G. O., Gustafsson, O., Holmans, P., Owen, M. J., O’Donovan, M., Thapar, A. Rare chromosomal deletions and duplications in attention-deficit hyperactivity disorder: a genome-wide analysis. The Lancet, Volume 376, Issue 9750, s. 1401-1408, 2010-10-23.

[8] Wellcome Trust. First direct evidence that ADHD is a genetic disorder: Children with ADHD more likely to have missing or duplicated segments of DNA. ScienceDaily. ScienceDaily, 30 September 2010.

[9] Glessner, J.T., Li, J., Wang, D. et al. Copy number variation meta-analysis reveals a novel duplication at 9p24 associated with multiple neurodevelopmental disorders. Genome Med 9, 106 (2017).

[10] Hoogman, M., Bralten, J., Hibar, D. P., Mennes, M., Zwiers, M. P., Schweren, L. S. J. et al. Subcortical brain volume differences in participants with attention deficit hyperactivity disorder in children and adults: a cross-sectional mega-analysis. The Lancet, Volume 4, Issue 4, s. 310-319, 2017-02-15.

[11] Whitaker, R. Medicating preschoolers for ADHD: How “Evidence-Based” Psychiatry Has Led to a Tragic End. Mad in America, 2022-02-19.

[12] TV4. Banbrytande upptäckt kring ADHD. TV4, 2017-02-16.

[13] Sveriges Radio. Ny studie: Förändringar i hjärnan hos personer med adhd. Sveriges Radio, 2017-02-16.

[14] Sveriges Radio. Ny forskning visar att personer med adhd har mindre hjärna. Sveriges Radio, 2017-02-16.

[15] Sydsvenskan. Studie bekräftar hjärnförändringar vid adhd. Sydsvenskan, 2017-02-16.

[16] Sveriges Television. Hjärnan ser annorlunda ut hos den med adhd. Sveriges Television, 2017-02-16.

[17] Svenska Dagbladet. Studie bekräftar hjärnförändringar vid adhd. Svenska Dagbladet, 2017-02-16.

[18] Göteborgs-Posten. Studie bekräftar hjärnförändringar vid adhd. Göteborgs-Posten, 2017-02-16.

[19] Sveriges Radio. Adhd syns tydligt i hjärnan. Sveriges Radio, 2017-02-17.

[20] Dagens Medicin. Nytt stöd för förändringar i hjärnan vid adhd. Dagens Medicin, 2017-02-16.

[21] Expressen. Studie bekräftar hjärnförändringar vid adhd. Expressen, 2017-02-16.

[22] Whitaker, R. Medicating preschoolers for ADHD: How “Evidence-Based” Psychiatry Has Led to a Tragic End. Mad in America, 2022-02-19.

[23] Corrigan, M.W. & Whitaker, R. Lancet Psychiatry nedds to retract the ADHD-enigma study. Mad in America, 2027-04-15.

[24] Bastra, L., te Meerman, S., Conners, K., Frances, A. Subcortical brain volume differences in participants with attention deficit hyperactivity disorder in children and adults. The Lancet Psychiatry; Volume 4, Issue 6, p439, June 2017.

[25] Dehue, T., Bijl, D., de Winter, M., Scheepers, F., Vanheule, S., van Os, J., Verhaeghe, P., Verhoeff, B. Subcortical brain volume differences in participants with attention deficit hyperactivity disorder in children and adults. The Lancet psychiatry; Volume 4, Issue 6, p438-439, June 2017.

[26] Socialstyrelsen. Nationella riktlinher för vård och stöd vid ADHD och autism: Prioriteringsstöd till beslutsfattare och chefer 2022. Socialstyrelsen, 2022-10-20.

[27] Diagnoser, Sluten och/eller specialiserad öppen vård, Antal patienter, F90 Hyperaktivitetsstörningar, Riket, Ålder: 0-19, Båda könen. Socialstyrelsens statistikdatabas, 2023-03-03.

[28] Kadesjö, B., Miniscalco, C., Hagberg, B., Haavisto, A., Gillberg, C. Nordiskt formulär för utredning av barns utveckling och beteende: Småbarnsversion – för barn i åldern 2 till 5 år.

[29] World Federation of ADHD. ADHD report: Internationellt konsensusuttalande från World Federation of ADHD, s. 8. December, 2022.

[30] Barkley, R. A. (1998). Attention-Deficit Hyperactive Disorder: A Handbook for Diagnosis and Treatment (2nd ed.). New York: Guilford Press.

[31] Faraone SV, Sergeant J, Gillberg C, Biederman J. The worldwide prevalence of ADHD: is it an American condition?. World Psychiatry. 2003;2(2):104-113.

[32] Socialstyrelsen. Diagnoser, Sluten och/eller specialiserad öppen vård, Antal patienter/100 000 inv, F90 Hyperaktivitetsstörningar, Ålder: 0-85+, Båda könen. Socialstyrelsens statistikdatabas, 2023-08-14.

[33] Barkley, R. A. (1998). Attention-Deficit Hyperactive Disorder: A Handbook for Diagnosis and Treatment (2nd ed.). New York: Guilford Press.

[34] Sayal, K., Chudal, R., Hinkka-Yli-Salomäki, S., Joelsson, P., & Sourander, A. (2017). Relative age within the school year and diagnosis of attention-deficit hyperactivity disorder: A nationwide population-based study. The Lancet Psychiatry. Published online October 9, 2017.

[35] Richard L. Morrow, E. Jane Garland, James M. Wright, Malcolm Maclure, Suzanne Taylor, Colin R. Dormuth. Influence of relative age on diagnosis and treatment of attention-deficit/hyperactivity disorder in children. CMAJ Apr 2012, 184 (7) 755-762; DOI: 10.1503/cmaj.111619.

[36] Karlstad Ø, Furu K, Stoltenberg C, Håberg SE, Bakken IJ. ADHD treatment and diagnosis in relation to children’s birth month: Nationwide cohort study from Norway. Scand J Public Health. 2017;45(4):343-349. doi:10.1177/1403494817708080.

[37] Zoëga H, Valdimarsdóttir UA, Hernández-Díaz S. Age, academic performance, and stimulant prescribing for ADHD: a nationwide cohort study. Pediatrics. 2012;130(6):1012-1018. doi:10.1542/peds.2012-0689.

[38] Hoshen MB, Benis A, Keyes KM, Zoëga H. Stimulant use for ADHD and relative age in class among children in Israel. Pharmacoepidemiol Drug Saf. 2016;25(6):652-660. doi:10.1002/pds.3962.

[39] Mu-Hong Chen,Wen-Hsuan Lan,Ya-Mei Bai,Kai-Lin Huang,Tung-Ping Su,Shih-Jen Tsai,Cheng-Ta Li,Wei-Chen Lin,Wen-Han Chang,Tai-Long Pan,Tzeng-Ji Chen,Ju-Wei Hsu. Influence of Relative Age on Diagnosis and Treatment of Attention-Deficit Hyperactivity Disorder in Taiwanese Children. The Journal of Pediatrics, May 2016.

[40] William N. Evans,Melinda S. Morrill,Stephen T. Parente. Measuring inappropriate medical diagnosis and treatment in survey data: The case of ADHD among school-age children. Journal of Health Economics, Volume 29, Issue 5, September 2010, Pages 657-673.

[41] Layton, T. J., Barnett, M. L., Hicks, T. R., & Jena, A. B. (2018). Attention Deficit–Hyperactivity Disorder and Month of School Enrollment. New England Journal of Medicine, 379(22), 2122-2130.

[42] Koutsoklenis, A., Honkasilta, J., & Brunila, K. (2019). Reviewing and reframing the influence of relative age on ADHD diagnosis: beyond individual psycho(patho)logy. Pedagogy, Culture & Society. doi: 10.1080/14681366.2019.1624599.

[43] Harris, R. Youngest Children In A Class Are Most Likely To Get ADHD Diagnosis. NPR, 2018-11-28.

[44] Chen MH, Lan WH, Bai YM, et al. Influence of Relative Age on Diagnosis and Treatment of Attention-Deficit Hyperactivity Disorder in Taiwanese Children. J Pediatr. 2016;172:162-167.e1. doi:10.1016/j.jpeds.2016.02.012.

[45] Elder T. E. (2010). The importance of relative standards in ADHD diagnoses: evidence based on exact birth dates. Journal of health economics, 29(5), 641–656.

[46] Shaw P, Eckstrand K, Sharp W, et al. Attention-deficit/hyperactivity disorder is characterized by a delay in cortical maturation. Proc Natl Acad Sci U S A. 2007;104(49):19649-19654. doi:10.1073/pnas.0707741104.

[47] Heyman, S. Omognad kan bedömas som adhd. Sveriges Radio, 2015-04-07.

[48] Obminska, A. Fler adhd-diagnoser bland sent födda. Dagens Medicin, 2012-05-10.

[49] Försäkringskassan. Barns relativa ålder och funktionsnedsättning:  Betydelsen av att vara född i slutet av året för vårdbidrag, aktivitetsersättning och assistansersättning. Socialförsäkringsrapport 2016:3. Försäkringskassan, 2016.

[50] E.E. Krabbe, E.D. Thoutenhoofd, M. Conradi, S.J. Pijl & L. Batstra (2014) Birth month as predictor of ADHD medication use in Dutch school classes, European Journal of Special Needs Education, 29:4, 571-578, DOI: 10.1080/08856257.2014.943564.

[51] Jensen PS, Arnold LE, Swanson JM, et al. 3-year follow-up of the NIMH MTA study. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 2007;46(8):989-1002. doi:10.1097/CHI.0b013e3180686d48.

[52] Simons, P. Researchers question the utility of an ADHD diagnosis. Mad in America, 2017-06-20.

[53] Mad in America. Psychotropic drugs in children and adolescents: Stimulants; ADHD and other behavioral disorders. Mad in America, 2019.

[54] Molina, B. S. G., Hinshaw, S. P., Swanson, J. M., Arnold, L. E., Vitiello, B., Jensen, P. S., Epstein, J. N., Hoza, B., Hechtman, L., Abikoff, H. B., Elliott, G. R., Greenhill, L. L., Newcorn, J. H., Wells, K. C., Wigal, T., Gibbons, R. D., Hur, K., Houck, P. R., & MTA Cooperative Group (2009). The MTA at 8 years: prospective follow-up of children treated for combined-type ADHD in a multisite study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 48(5), 484–500.

[55] Swanson JM, Arnold LE, Molina BSG, et al. Young adult outcomes in the follow-up of the multimodal treatment study of attention-deficit/hyperactivity disorder: symptom persistence, source discrepancy, and height suppression. J Child Psychol Psychiatry. 2017;58(6):663-678. doi:10.1111/jcpp.12684.

[56] Mills, S. ADHD as Cargo Cult Science. Mad in America, 2021-11-20.

[57] Government of Western Australia; Department of Health (2002). Raine ADHD Study – Long-term outcomes associated with stimulant medication in the treatment of ADHD in children.

[58] Currie, J., Stabile, M., & Jones, L. (2014). Do stimulant medications improve educational and behavioral outcomes for children with ADHD?. Journal of health economics, 37, 58–69.

[59] Storebø, Ole & Krogh, Helle & Ramstad, Erica & Moreira-Maia, Carlos & Holmskov, Mathilde & Skoog, Maria & Gerner, Trine & Magnusson, Frederik & Zwi, Morris & Gillies, Donna & Rosendal, Susanne & Groth, Camilla & Rasmussen, Kirsten & Gauci, Dorothy & Kirubakaran, Richard & Forsbøl, Bente & Simonsen, Erik & Gluud, Christian. (2015). Methylphenidate for attention-deficit/hyperactivity disorder in children and adolescents: Cochrane systematic review with meta-analyses and trial sequential analyses of randomised clinical trials. BMJ (online). 351. h5203. 10.1136/bmj.h5203.

[60] Oh, Y., Joung, Y. S., & Kim, J. (2022). Association between attention deficit hyperactivity disorder medication and depression: A 10-year follow-up self-controlled case study. Clinical Psychopharmacology and Neuroscience, 20(2), 320-329.

[61] Lakić A. Depressive symptoms as a side effect of the sustained release form of methylphenidate in a 7-year-old boy with attention-deficit hyperactivity disorder. Vojnosanit Pregl. 2012;69(2):201-204.

[62] Ghaemi, N. Amphetamines: A Critique. Psychiatry Letter, 2023-06-16.

[63] James M. Swanson et al. Young adult outcomes in the follow-up of the multimodal treatment study of attention-deficit/hyperactivity disorder: symptom persistence, source discrepancy, and height suppression, Journal of Child Psychology and Psychiatry (2017). DOI: 10.1111/jcpp.12684.

[64] Greenhill LL, Swanson JM, Hechtman L, et al. Trajectories of Growth Associated With Long-Term Stimulant Medication in the Multimodal Treatment Study of Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 2020;59(8):978-989. doi:10.1016/j.jaac.2019.06.019.

[65] MacKenzie, L., Abidi, S., Fisher, H., Propper, L., Bagnell, A., & Morash-Conway, J. et al. (2016). Stimulant Medication and Psychotic Symptoms in Offspring of Parents With Mental Illness. Pediatrics, peds.2015-2486. doi:10.1542/peds.2015-2486.

[66] Ramstad, Erica, Storebø, Ole Jakob, Gerner, Trine, Krogh, Helle B., Holmskov, Mathilde, Magnusson, Frederik L., Moreira-Maia, Carlos R., Skoog, Maria, Groth, Camilla, Gillies, Donna, Zwi, Morris, Kirubakaran, Richard, Gluud, Christian and Simonsen, Erik. Hallucinations and other psychotic symptoms in response to methylphenidate in children and adolescents with attention-deficit/hyperactivity disorder: a Cochrane systematic review with meta-analysis and trial sequential analysis. Scandinavian Journal of Child and Adolescent Psychiatry and Psychology, vol.6, no.1, 2018, pp.52-71.

[67] Moran, L. V., Ongur, D., Hsu, J., Castro, V. M., Perlis, R. H., & Schneeweiss, S. (2019). Psychosis with methylphenidate or amphetamine in patients with ADHD. New England Journal of Medicine, 380, 1128-1138. doi: 10.1056/NEJMoa1813751.

[68] Lauren V. Moran, Grace A. Masters, Samira Pingali, Bruce M. Cohen, Elizabeth Liebson, R.P. Rajarethinam, Dost Ongur. Prescription stimulant use is associated with earlier onset of psychosis, Journal of Psychiatric Research, Volume 71, 2015, Pages 41-47, ISSN 0022-3956.

[69] Mad in America. Psychotropic drugs in children and adolescents: Stimulants; ADHD and other behavioral disorders. Mad in America, 2019.

[70] Mad in America. Psychotropic drugs in children and adolescents: Stimulants; ADHD and other behavioral disorders. Mad in America, 2019.

[71] Mad in America. Psychotropic drugs in children and adolescents: Stimulants; ADHD and other behavioral disorders. Mad in America, 2019.

[72] Mad in America. Psychotropic drugs in children and adolescents: Stimulants; ADHD and other behavioral disorders. Mad in America, 2019.

[73] Schrantee, A., Tamminga, H.G., Bouziane, C., Bottelier, M.A., Bron, E.E., Mutsaerts, H.J.M., Zwinderman, A.H., Groote, I.R., Rombouts, S.A., Lindauer, R.J. and Klein, S., 2016. Age-Dependent Effects of Methylphenidate on the Human Dopaminergic System in Young vs Adult Patients With Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder: A Randomized Clinical Trial. JAMA psychiatry.

[74] Carlezon WA Jr, Mague SD, Andersen SL. Enduring behavioral effects of early exposure to methylphenidate in rats. Biol Psychiatry. 2003;54(12):1330-1337. doi:10.1016/j.biopsych.2003.08.020.

[75] Kimberly R. Urban, Barry D. Waterhouse, Wen-Jun Gao, Distinct Age-Dependent Effects of Methylphenidate on Developing and Adult Prefrontal Neurons, Biological Psychiatry, Volume 72, Issue 10, 2012, Pages 880-888, ISSN 0006-3223.

[76] DelBello MP, Soutullo CA, Hendricks W, Niemeier RT, McElroy SL, Strakowski SM. Prior stimulant treatment in adolescents with bipolar disorder: association with age at onset. Bipolar Disord. 2001;3(2):53-57. doi:10.1034/j.1399-5618.2001.030201.x.

[77] Biederman J, Faraone S, Mick E, et al. Attention-deficit hyperactivity disorder and juvenile mania: an overlooked comorbidity?. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 1996;35(8):997-1008. doi:10.1097/00004583-199608000-00010.

[78] Mad in America. Psychotropic drugs in children and adolescents: Stimulants; ADHD and other behavioral disorders. Mad in America, 2019.

[79] Bolaños CA, Barrot M, Berton O, Wallace-Black D, Nestler EJ. Methylphenidate treatment during pre- and periadolescence alters behavioral responses to emotional stimuli at adulthood. Biol Psychiatry. 2003;54(12):1317-1329. doi:10.1016/s0006-3223(03)00570-5.

[80] Molina BSG, Flory K, Hinshaw SP, et al. Delinquent behavior and emerging substance use in the MTA at 36 months: prevalence, course, and treatment effects. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 2007;46(8):1028-1040. doi:10.1097/chi.0b013e3180686d96.

[81] Swanson JM, Elliott GR, Greenhill LL, et al. Effects of stimulant medication on growth rates across 3 years in the MTA follow-up. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 2007;46(8):1015-1027. doi:10.1097/chi.0b013e3180686d7e.

[82] Dalsgaard S, Kvist AP, Leckman JF, Nielsen HS, Simonsen M. Cardiovascular safety of stimulants in children with attention-deficit/hyperactivity disorder: a nationwide prospective cohort study. J Child Adolesc Psychopharmacol. 2014;24(6):302-310. doi:10.1089/cap.2014.0020.

[83] Bowling, A., Davison, K., Haneuse, S., Beardslee, W., & Miller, D. P. (2017). ADHD medication, dietary patterns, physical activity, and BMI in children: A longitudinal analysis of the ECLS‐K study. Obesity. doi:10.1002/oby.21949.

[84] Schwartz, B. S., Bailey-Davis, L., Bandeen-Roche, K., Pollak, J., Hirsch, A. G., Nau, C., Liu, A. Y., & Glass, T. A. (2014). Attention deficit disorder, stimulant use, and childhood body mass index trajectory. Pediatrics, 133(4), 668–676.

[85] Simons, P. The ADHD drug epidemic: Addiction, abuse, and death. Mad in America, 2016-09-19.

[86] Wynn, M., Fiore, K. Lowering the Bar: Patient or Addict? — For some an ADHD diagnosis is a ticket to ride the stimulant express. MedPage Today, 2016-09-10.

[87] Storebø, Ole & Krogh, Helle & Ramstad, Erica & Moreira-Maia, Carlos & Holmskov, Mathilde & Skoog, Maria & Gerner, Trine & Magnusson, Frederik & Zwi, Morris & Gillies, Donna & Rosendal, Susanne & Groth, Camilla & Rasmussen, Kirsten & Gauci, Dorothy & Kirubakaran, Richard & Forsbøl, Bente & Simonsen, Erik & Gluud, Christian. (2015). Methylphenidate for attention-deficit/hyperactivity disorder in children and adolescents: Cochrane systematic review with meta-analyses and trial sequential analyses of randomised clinical trials. BMJ (online). 351. h5203. 10.1136/bmj.h5203.

[88] Frost, J. Ritalin may cause children to smoke early, abuse stimulants as adults, UC Berkeley professor says. University of California, Berkeley, 1999-05-05.

[89] Friday, L. The Addiction Puzzle, Part 2: Could ADHD Meds Promote Future Cocaine Use? Boston University, The Brink. 2013-11-19.

[90] U.S. Food and Drug Administration (FDA). FDA updating warnings to improve safe use of prescription stimulants used to treat ADHD and other conditions: Serious risks with misuse, abuse, addiction, and sharing these drugs. U.S. Food and Drug Administration (FDA), 2023-06-13.

[91] Vastag B. Pay attention: ritalin acts much like cocaine. JAMA. 2001;286(8):905-906. doi:10.1001/jama.286.8.905.

[92] West, J. Children’s drug is more potent than cocaine. The Guardian, 2001-09-09.

[93] Government of Western Australia; Department of Health (2002). Raine ADHD Study – Long-term outcomes associated with stimulant medication in the treatment of ADHD in children.

[94] Mad in America. Psychotropic drugs in Children and Adolescents: Stimulants; ADHD and other behavioral disorders. Mad in America, 2019.

[95] Wang, SS. ADHD Drugs Don’t Boost Kids’ Grades. The Wall Street Journal, 2013-07-08.

[96] Guilford, G, Quartz. Study: Adderall Doesn’t Help Kids Get Better Grades. Atlantic, 2014-02-14.

[97] Scheffler, R. M., Brown, T. T., Fulton, B. D., Hinshaw, S. P., Levine, P., & Stone, S. (2009). Positive association between attention-deficit/hyperactivity disorder medication use and academic achievement during elementary school. Pediatrics, 123(5), 1273-1279.

[98] Irena Ilieva, Joseph Boland, Martha J. Farah, Objective and subjective cognitive enhancing effects of mixed amphetamine salts in healthy people, Neuropharmacology, Volume 64, 2013, Pages 496-505, ISSN 0028-3908.

[99] Sharpe, K. Medication: The smart-pill oversell. Nature 506, 146–148 (2014).

[100] Parker J, Wales G, Chalhoub N, Harpin V. The long-term outcomes of interventions for the management of attention-deficit hyperactivity disorder in children and adolescents: a systematic review of randomized controlled trials. Psychol Res Behav Manag. 2013;6:87-99.

[101] Barkley RA, Cunningham CE. Do Stimulant Drugs Improve the Academic Performance of Hyperkinetic Children?: A Review of Outcome Studies. Clinical Pediatrics. 1978;17(1):85-92. doi:10.1177/000992287801700112.

[102] Abrams, L. Study: Ritalin doesn’t help academic performance. The Atlantic, 2013-06-17.

[103] Currie, J., Stabile, M., & Jones, L. (2014). Do stimulant medications improve educational and behavioral outcomes for children with ADHD?. Journal of health economics, 37, 58–69.

[104] Schachar R, Jadad AR, Gauld M, et al. Attention-deficit hyperactivity disorder: critical appraisal of extended treatment studies. Can J Psychiatry. 2002;47(4):337-348. doi:10.1177/070674370204700404.

[105] Langberg, J.M., Becker, S.P. Does Long-Term Medication Use Improve the Academic Outcomes of Youth with Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder?. Clin Child Fam Psychol Rev 15, 215–233 (2012). https://doi.org/10.1007/s10567-012-0117-8.

[106] Sroufe, A. Ritalin gone wrong. The New York Times, 2012-01-28.

[107] Pelham WE, Altszuler AR, Merrill BM, et al. The effect of stimulant medication on the learning of academic curricula in children with ADHD: A randomized crossover study. J Consult Clin Psychol. 2022;90(5):367-380. doi:10.1037/ccp0000725.

Vorig artikelPlacebo-effect en niet antidepressivum verantwoordelijk voor verbetering depressie volgens onderzoek
Volgend artikelACT kan kans op terugval in psychose helpen reduceren